Logo Vereniging Respondeo Respondeo etsi mutabor – Ik antwoord, ook al word ik daardoor veranderd Menu

Otto Kroesen: Het evangelie naar Johannes en de wet van de techniek

Alsof wij nog niet genoeg hebben aan de oorlog in Oekraïne breekt ook nog eens opnieuw het conflict uit tussen Israël en de Arabische wereld, of, om het beperkt te houden, de Palestijnen, Hamas. Nu ja, bij dat woord “genoeg hebben”, moet ik wel onmiddellijk aantekenen dat er nog wat verborgen conflicten gaande zijn, zoals in Jemen, in Congo, Soedan en nog meer. Samen stempelen ze het tijdsgewricht waar wij ons in bevinden. In plaats van partij te kiezen en het onrecht van de een kwantitatief of kwalitatief te vergelijken met het onrecht van de ander, wil ik hier een poging doen de achtergronden te begrijpen en uitwegen te vinden. Bob O’Brien, een van de Amerikaanse leerlingen van Rosenstock-Huessy, die een tijdlang verbleef in het Rosenstock-Huessy huis in Haarlem sprak mij ooit eens aan op mijn verantwoordelijkheid. Zijn wijsvinger priemde op mijn borst en hij vroeg mij: “What is the predicament we are in?” Hij zette zich in voor de oprichting van wat hij noemde “planetary posts”, centra van waaruit jonge mensen zouden kunnen werken aan het voorbereiden van een nieuwe wereld en het opruimen van de puinhopen van de voorbije. Zijn hoop was dat het Rosenstock-Huessy huis in Haarlem een dergelijke “planetary post” zou worden. Willen wij verder komen dan een cyclisch heden, dan is dat de terechte vraag: “What is the predicament we are in?”

Rasit Bal, in Nederland betrokken bij de professionalisering van imams schreef op 3 november 2023 een kort artikel in het dagblad Trouw over het conflict tussen Israël en Hamas 1. Een paar zinnen helpen ook ons bij die achtergronden. De titel van het artikel luidt “Tweestatenoplossing is geen oplossing want Palestijnen willen geen staat.” Hij schrijft: “Moderne staatsvorming, zoals we die in Europa kennen, is in de islamitische wereld namelijk nog in ontwikkeling. Er zijn bovendien grote verschillen. In gebieden waar de Arabieren de meerderheid vormen, is de tribale binding, de band met de stam, vaak nog dominant.” En: “De Palestijnse Arabieren willen gewoon in veiligheid leven, als gelijkwaardige stammen. De overgrote meerderheid voelt geen verbondenheid met Hamas en Palestijnse autoriteit. Daarom is het ook zeer de vraag of de tweestatenoplossing hun oplossing kan zijn. Die sluit op geen enkele manier aan op hun historische ervaring.” Het gebeurt niet zo vaak dat in het publieke debat gewezen wordt op het stammen-karakter dat de Arabische samenlevingen nog in hoge mate kenmerkt. Statenvorming is nog “in ontwikkeling” zoals hij zegt. Daarmee impliceert hij dat het die kant op zou moeten, maar eigenlijk ontkent hij dat ook weer enigszins als hij de tweestatenoplossing voor Israël en Palestina niet accepteert. Kortom, er is iets af te dingen op zijn stellingname. Daar gaat het mij ook niet om. Ook gaat het mij er niet om de Arabische samenlevingen tribaal en dus achterlijk te noemen. Dat onderschat de complexiteit van het traditionele stammenleven en bovendien: de moderniteit dringt zich ook aan deze samenlevingen op. Het probleem van de Arabische samenlevingen, evenals de Afrikaanse, is juist dit dat ze deel zijn van twee werelden 2. Een been staat in de moderniteit, wat dat ook precies betekent. Het andere blijft nog standvastig hechten aan oudere tradities, ontleend aan clan en stam. Dat maakt de situatie verward, vaak ook voor henzelf.

Rasit schrijft ook: “Voor Palestijnse Arabieren is de nationale binding een nog vreemdere aangelegenheid. Ze hebben eeuwenlang hun leven geleid zonder een staat te hebben. Daar bestond geen noodzaak toe en ook geen behoefte aan. Zij leefden in rust en vrede naast de Palestijnse christenen en Joden. Zij hadden hun familie, stam, land, water en olijfgaarden. Hun sociale en economische leven was volledig ingebed in die omgeving. Het ging hen erom dat zij hun leven konden leiden: wie de regio bestuurde interesseerde hen niet. Iedereen was bovendien beter af als er juist geen staat was. Politieke aandacht heeft in de regio altijd conflict en oorlog gebracht.”

Wie dat leest denkt: was alles maar zoals vroeger. Maar zo kan het niet meer. Inderdaad, als je je eigen boerenbedrijf hebt en het centrale bestuursapparaat is ver weg dan interesseert het je niet wie je bestuurt zolang de belastingen maar niet te hoog zijn. Maar de economie is in onze tijd niet meer lokaal georganiseerd. Het centraal bestuur is dichtbij gekomen en je leven wordt er nu onmiddellijk door beïnvloed. Waardoor komt dat? Het is de techniek die de ruimte verkleint want het regeringsbeleid en de prijzen op de wereldmarkt zijn onmiddellijk van invloed. Goederen worden over grote afstanden getransporteerd, en niet alleen weg van het dorp met zijn olijvenbomen, maar ook daar naartoe. Door dezelfde techniek gaat het leven sneller: je hebt een mobiele telefoon en internet en een auto. Als gevolg daarvan staat het oude levenspatroon onder grote druk. Jonge mensen willen naar de stad. Ze willen het kleinschalig bestaan niet meer. Ze willen zich ontplooien en een eigen leven leiden, maar nu stoten ze tegen het plafond van het nabij gekomen machtsapparaat van de centrale regering met zijn hiërarchie, patronage en controle. Het eigenstandige leven en het langzame ritme van het kleine dorp valt ten slachtoffer aan nostalgie enerzijds met een verlangen naar een geïdealiseerd verleden en anderzijds aan grote dromen van een onbereikbare toekomst.

Als de Arabische of Afrikaanse jongeren iets gemeen hebben met hun westerse leeftijdgenoten dan is het ontworteling. De traditionele gemeenschappen hebben hun betekenis verloren. Ouders slagen er niet meer in iets door te geven van hun oude tradities (in het oosten en zuiden) of hebben niets meer door te geven dan alleen de levenstandaard (in het westen). Wat Rosenstock-Huessy de wet van de techniek noemt doet zijn werk: de techniek vergroot de ruimte, verkort de tijd en breekt bestaande gemeenschap af 3

Rosenstock-Huessy had er wat mij betreft wel een vierde punt aan mogen toevoegen: de wet van de techniek maakt traditionele hiërarchische regeringen autocratischer. Iemand merkte eens mooi op: toen de paus onfeilbaar werd verklaard had niemand zich gerealiseerd dat hij nog eens telefoon zou krijgen ook. Een onfeilbaar verklaarde paus heeft zonder telefoon, internet en nog enkele technische middelen heel wat minder invloed dan zijn onfeilbaarheid op zich zou doen vermoeden. Maar zo gaat het ook met regeringen. Afrikaanse presidenten en generaals hebben nog wel eens de neiging te regeren als waren zij de chiefs van vroeger, autoritair en paternalistisch. Maar de chiefs van weleer hadden niet de technische middelen om iedereen onder controle te houden 4. Ze konden zelfs het innen van de belastingen niet overal in hun gebied geregeld krijgen. Ze konden niet voorkomen dat zij door de oudsten van de stam met behulp van hun achterban uit hun macht gezet werden, als zij behalve paternalistisch (dat altijd) ook autocratisch (solisten die niet luisteren naar de raad van oudsten) werden. Nu hebben zij een leger tot hun beschikking en zijn voorzien van alle technische middelen. De checks en balances van de oude orde zijn er niet meer, en nieuwe checks en balances zijn nog niet functioneel. Dat maakt de situatie verward. Men weet niet meer aan welke moraal men zich eigenlijk moeten houden.

Rosenstock-Huessy en zijn medestanders hebben verwacht en gehoopt dat de interactie tussen maatschappelijke actoren middels de grammaticale of dialogische methode de oplossing zou zijn voor ontworteling en verwarring. Door gesprek, uitwisseling van visie, door schuren aan elkaar en werken met elkaar zouden in de samenleving zouden wederzijdse verantwoordelijkheid en draagvlak en visie kunnen groeien. Er zou een wereldomvattende samenleving ontstaan zonder middelpunt. Zonder middelpunt, want er is geen instantie krachtig genoeg om in zijn eentje koers te bepalen. Niet dat maatschappelijke organisaties en staten zouden verdwijnen. Maar ook hier zouden interactie en uitwisseling en gesprek de weg voorwaarts naar gemeenschappelijk handelen wijzen, door daar draagvlak voor te creëren. Dat klinkt veelbelovend. Maar heeft dezelfde wet van de techniek door juist autocratische regimes te versterken deze hoop en verwachting niet fundamenteel doorkruist? Rosenstock-Huessy en zijn tijd waren getuige van de stichting van de Sovjet-Unie ten tijde van Russische Revolutie. De beheersing van de samenleving door technische organisatie en centrale planning is volgens Rosenstock-Huessy zelf het centrale kenmerk van de Russische Revolutie 5. Maar heeft hij voorzien hoe deze centralistische politiek de wereld over zou gaan? Zonder twijfel is het sovjet socialisme voor de Arabische landen (de Baath partijen in de Arabische landen met name) eveneens als in Afrikaanse landen en in Latijns-Amerika en vanzelfsprekend China onder meer aantrekkelijk geweest als middel tot centrale controle. Dat geldt evenzeer voor het goedbedoelde paternalisme van Nyerere in Tanzania als voor het tirannieke regime van Mugabe in Zimbabwe. Er was namelijk in die landen niets tussen het centrale machtscentrum en het grondvlak van clan en familie: er waren niet of nauwelijks organisaties. Dan blijft er geen andere mogelijkheid over dan dat de centrale staat samenleving en economie direct aanstuurt. Clan, stam en familie verschijnen dan als slechts een remmende factor. Enige andere vorm van zelforganisatie van de samenleving was of is (soms nog) afwezig.

In de twintiger jaren formuleerde Rosenstock-Huessy zijn verwachtingen van de Gesellschaft als alternatief voor de staat en de kerk. Na de heerschappij van de kerk in de eerste 1000 jaar van onze tijdrekening en na de heerschappij van de staat in de tweede 1000 jaar zou de maatschappij, dat wil zeggen het vrije spel van maatschappelijke krachten en machten en personen in hun drieledige interactie, in een continu debat de geschiedenis gaan bepalen 6. Geen enkele centrale regering, zou vanuit een punt de controle kunnen uitoefenen. Nu hebben weliswaar de mensen in het Westen hebben reeds door de revolutionaire ontwikkelingen geleerd om zeggenschap uit te oefenen en samen te werken in allerlei rechts- en organisatievormen los van kerk en staat, ook op grote schaal en in grote gebieden. Door de geschiedenis heen kan men noemen: de kerk zelf (toen nog van onderop georganiseerd in verzet tegen de keizerlijke macht van het Romeinse Rijk), de kloosterorden, gilden en steden, de souvereine staten, onafhankelijke rechters, vakbonden, verenigingen, stichtingen, politieke partijen, publieke opinie, parlementen, vrije pers, enzovoort enzovoort. Door jarenlange oefening is iets als anoniem vertrouwen gevestigd geraakt: je gaat er vanuit dat de ander je niet bedriegt (bijvoorbeeld met producten van slechte kwaliteit ) totdat het tegendeel blijkt. Dat werkt enorm dynamiserend. Waar dat alsnog misgaat kan men vertrouwen op rechtsgelijkheid en dus op de rechtsstaat. Deze interactie van talloze actoren loopt eropuit dat niemand nog leeft volgens vaste tradities in een afgesloten dorp. Economische samenwerking over grote gebieden wordt werkelijkheid. Deze open interactie is zelf ook voorwaarde geweest voor de ontwikkeling van de techniek 7. Alles is in beweging en mensen leren en moeten leren telkens nieuwe verbindingen te maken. Dat leidt weer tot technische innovaties en die op hun beurt dynamiseren de samenleving opnieuw. Het tempo daarvan is in de 19e en nog meer de 20e eeuw zodanig opgevoerd, dat in onze tijd de samenstelling van het netwerk van collega’s en vrienden ongeveer elke 15 jaar volkomen veranderd is en dat familieleden voor elkaar vaak tot vreemdelingen worden.

Met het oog op die situatie heeft Rosenstock-Huessy zijn leer van taal en geschiedenis gepresenteerd, als oplossing en uitweg. Als het dorp een te klein verhaal biedt, gaat het grote verhaal van de geschiedenis van het menselijk geslacht een nieuwe inspiratiebron worden. Als men in de ruimte zijn horizon verbreedt, moet men ook zijn historische horizon en wortels breder en dieper zoeken. Als medewerkers en vrienden per jaar van samenstelling wisselen maakt een meer intensieve oefening van taal en spreken ook korter lopende contacten intensief en betekenisvol, zodat mensen borg voor elkaar staan, ook al is het tijdelijk 8. De grammaticale methode van Rosenstock-Huessy of dialogische methode van Buber, hoe men het ook noemt, was bedoeld om mensen van verschillende komaf ook in kortstondige verbanden draagkracht te verlenen, door het gesprek intensiever te maken 9. Draagkracht betekent: elkander ondersteunen in verantwoordelijkheden zodat die gemeenschappelijk worden en in werkelijkheid omgezet kunnen worden, geïnstitutionaliseerd. Dit zou (moeten) leiden tot een intensivering van de civiliteit en de communaliteit die ooit in de Italiaanse steden begon.

Wij leven 100 jaar later. Heeft niet het onvoorziene door mij voorgestelde vierde onderdeel van de wet van de techniek deze door Rosenstock-Huessy en zijn medestanders verwachte ontwikkeling weerlegd? Middels de technische mogelijkheden van transport, computer, internet en nu AI heeft de centrale staat zijn oude machtspositie versterkt en waar niet de centrale staat die functie waarneemt zijn het de grote techno-bedrijven die op hun wijze markt en samenleving tot een totaliteit organiseren. Een autoritaire commandostructuur in oosterse landen en een instrumentele management-benadering in liberale democratieën leiden in dit opzicht tot eenzelfde resultaat: mensen leren niet of onvoldoende met elkaar te spreken en middels ingeoefende verantwoordelijkheid draagvlak op te bouwen voor gezamenlijk handelen. De zuidelijke landen, met name in Afrika hebben vaak te lijden van beide benaderingen, afwisselend of tegelijkertijd.

Blijkt de grammaticale methode van Rosenstock-Huessy en de daarmee gegeven intensivering van het spreken daarmee achterhaald? Of is het veeleer zo dat de tijd er nu pas rijp voor wordt? Dat laatste is een reële optie. Want merken wij niet het einde van de mogelijkheden van de autocratische commandostructuur en de liberale instrumentalisering op in zo ongeveer elke crisis die zich aandient? Het was Ulrich Beck die in de tachtiger jaren in zijn boek Risicomaatschappij erop wees dat steeds meer crises zich aftekenen, terwijl de instituties die aan gemeenschappelijk handelen draagvlak zouden moeten verlenen steeds meer wegslijten 10. Wie is er nog lid van een vakbond of een politieke partij, of een kerk? Is er nog een goed geïnformeerde en verantwoordelijkheid dragende meerderheid van burgers?

Ontworteling betekent: leven zonder verleden. Instrumentalisering betekent: werken als een radertje in de machine en dus kort gehouden worden en/of jezelf klein maken 11 als ontworteling en instrumentalisering de gemeenschappelijke noemer zijn waar jongeren (en ouderen meestal even zo) in Oost, West en Zuid mee te maken krijgen gaat de grammaticale methode van Rosenstock-Huessy pas na 100 jaar zijn volle gewicht in de schaal leggen. Wordt zijn werk niet herontdekt dan wordt het stellig opnieuw uitgevonden.

Zijn ontworteling en instrumentalisering louter sociologische problemen? Worden de religieuze tradities in het sociologische werk van Rosenstock-Huessy er steeds met de oren bij gesleept? Is de religieuze component in zijn werk tijdgebonden en voor ons voorbij en maatschappelijk irrelevant? – Pas onlangs bij herlezing van Ehrenberg zijn boek “Heimkehr des Ketzers” en bij wat Rosenstock-Huessy en anderen daarover schrijven in de briefwisseling “Not Chosen” werd mij duidelijker wat deze gelovige component in hun werk te betekenen heeft. Dat hangt samen met dat wat zij onder de ketters en de kerk van ketters verstonden 12. In het netwerk van de maatschappij zou de ketterkerk leidend moeten zijn en richting moeten geven – zo stellen zij meermaals in hun brieven en boeken. Tot nu toe had ik dat zo begrepen dat tot aan de 20e eeuw verschillende tradities zich tegen elkaar afzetten en zo zelfstandig verder groeien. Verschillende groepen gaan hun eigen weg. Vanaf de twintigste eeuw zou dan de tijd aanbreken dat die verschillende groepen en tradities weer convergeren: hun oren gaan voor elkaar open en zij leren dat ze elkaar corrigeren en aanvullen en dat zij eigenlijk allen werken aan een dieper verstaan van Gods aangezicht dat aan de mensen appelleert. In plaats van divergeren is nu het convergeren van cultureel-religieuze tradities aan de orde. Dat is niet onwaar, maar nu begon tot mij door te dringen dat dat een hele speciale spits heeft. Vanaf nu kunnen wij in de geschiedenis alleen vooruitgangboeken door terug te kijken. Wie tot de 20e eeuw revolutionair verandering wilde, zette zich juist af tegen de traditie en moest iets nieuws beginnen, protestantisme of verlichtingsfilosofie en liberalisme of socialisme enzovoort. Wie dat deed en de groepen die dat deden, konden daardoor nu eindelijk ook zelf iets te zeggen krijgen: ik zeggen, hun specifieke bijdrage leveren aan de maatschappij. Ik zeggen is vaak zeggen: maar ik! Ik doe het anders! Ik zeggen is een vernieuwende weg gaan en breken met de bestaande groep en de traditie. Vanaf nu wordt dat anders. In de terugkeer van de ketter rent de ketter niet meer met een deel van de waarheid naar voren, integendeel 13. Wie nu zelf nog iets te zeggen wil hebben moet zich in de tradities en in de geschiedenis voor zijn/haar tijd verdiept hebben! Dat is nodig want juist dat maakt dat ik iets kan zeggen, iets te zeggen heb. Verdiepen in de traditie geeft een verdieping van het ik. Weliswaar is “het ik” niet een goede uitdrukking. Want ik besta niet als een ding, en het. Het gaat om het ik dat ik ben. Ik wordt door de geschiedenis op mij te laten werken meer ik, innerlijk verdiept. Alleen daardoor heb ik nu iets te zeggen en kan ik de revolutionaire toekomstwijzende functie vervullen, die vroeger alleen door een breuk met de traditie tot stand kon komen. Dat is bedoeld met de ketterkerk: wie vooruitrent moet nu putten uit het verleden. Anders lukt het met dat vooruit rennen niet. Het wordt herhaling, pas op de plaats en draaien in cirkels. Dit verdiepen doet niets af aan de zeggingskracht van het ik, maar maakt dat juist mogelijk, maakt de zeggingskracht mogelijk van de ik die ik ben. Alleen wie geluisterd heeft, heeft ook iets te zeggen.

Het is dus nodig je verder uit te strekken naar de oorsprong, juist om je ook verder te kunnen uitstrekken naar de toekomst. Helemaal nieuw is dat niet. Alle revolutionaire omwentelingen hebben steun gezocht bij een oude taal, een jargon uit vroeger tijden om de inspiratie te vernieuwen. Een voorbeeld: Men is geneigd het overleven van stam en clan en grootfamilie in de Arabische wereld te zien als een restant uit een voorbije tijd. De islam heeft het niet kunnen wegnemen. En men is geneigd de afwijzing van Christus als Zoon van God en de nadruk op eenheid te zien als een versimpeling of ook als een filosofische constructie van de mensen aan de top. Maar rond 600 n.Chr. waren de Arabische stammen reeds grotendeels gekerstend. De islam heeft zijn oorsprong in een tijd dat het (christelijke) Rijk van Constantinopel de Arabische stammen onderdrukte of als vazallen manipuleerde in de strijd tegen het Perzische Rijk. Van beide rijksculturen kregen de Arabische stammen door dit conflict de morele achterkant te ervaren, bedrog, uitbuiting, manipulatie. Mede geïnspireerd door de christelijke heiligen (voortgezet door de latere Sufi-traditie) zijn de Arabische stammen tegen Constantinopel in opstand gekomen. Zij deden dat met inzet van hun overgeërfde stammen-solidariteit in een mede door de christelijke heiligen teweeggebrachte nieuw verworven eenheid tussen de stammen. Tawhid (eenheid) is nog steeds een kernwoord in de islam. Eenheid, gelijkheid (onder families en clans), gemeenschap, waren de motiverende krachten, waardoor zij overleefden en de strijd wonnen. Zo werd een stap vooruit in de heilsgeschiedenis gedaan door een stap terug te doen (in christelijke ogen) naar het stammenleven. Wanneer men zo de geschiedenis beluistert wordt niet alleen een onbetaalde rekening zichtbaar, ditmaal van het Rijk van Constantinopel. Ook wordt zichtbaar dat wederzijds begrip met de tradities van de Arabische wereld alleen maar kan slagen als recht gedaan wordt aan het krachtige leven in hechte gemeenschappen, zoals de islam die verworven heeft op de hoogtepunten van zijn geschiedenis. De vraag is: hoe kan men dat vertalen naar onze tijd, en in hoeverre hebben ook wij zulke gemeenschappen nodig tegen individualisme en massificatie? Dit voorbeeld zelf kan weer tot veel discussie leiden 14. Desondanks kan het duidelijk maken dat gedurfde vooruitgang in het conflict met Arabische wereld alleen mogelijk is door recht te doen aan de rechtmatige stem van die traditie. We zien dan de onmisbaarheid van die inbreng in de heilsgeschiedenis. Ook iemand die deel is van de westerse of christelijke traditie kan de islam-traditie dan als steun in de rug ervaren om dat woord te spreken dat nu gehoord moet worden. Het ik dat ik ben wordt sterker, als het steun vindt in het verstaan van zulke tradities. Dat is wat Ehrenberg bedoelt met de “Heimkehr des Ketzers”.

Ehrenberg en Rosenstock-Huessy hebben dit gebeuren ook wel aangeduid met het Johaneïsche tijdperk. Het is het Johaneïsche tijdperk dat deze verdieping van het ik realiseert door mij als de ik die ik ben te betrekken in de taal die aan mij vooraf gaat. In de eerste 1000 jaar van het christelijke tijdperk staan de evangeliën centraal. In de tweede 1000 jaar krijgen de brieven van Paulus een ongehoord gewicht. Vanaf ons tijdperk verschaft zich Johannes gehoor en dat niet louter omdat hij nog niet aan de beurt geweest is. Het is vanwege de bijzondere positie die hij inneemt te midden van het stemmenkoor van de bijbel.

Johannes maakt van het kruis een algemene wetmatigheid en doet dat tegelijkertijd als persoonlijke vriend van wie het ik versmelt met dat van Jezus. Maar dat is te kort en in samenvatting gezegd.

Het evangelie van Johannes wordt gekenmerkt door een aantal opvallende verschillen met de andere evangeliën. Johannes vertelt weliswaar minder wonderen, maar de wonderen die hij vertelt (onder meer Kana, Bethesda, Lazarus) dragen als kenmerk dat het historische feit/wonder en de verdichting/de betekenis nauw samengaan. Het historisch gebeuren wordt symbool. Het water wordt wijn in Kana, en dat redt de bruiloft, maar met dit gebeuren in het dorp Kana wordt tegelijkertijd het huwelijk tussen God en mens vernieuwd, dankzij het bloed van Christus die de echte wijn is. Lazarus – Jezus had hem lief – wordt uit de dood opgewekt, maar met zijn naam staat hij tegelijkertijd symbool voor de eerste hogepriester die Aaron in het oude testament opvolgde, Eliëzer. Anders gezegd, Israël zelf wordt opgewekt uit de dood, maar dat heeft wel een prijs. De opwekking van Lazarus is de directe aanleiding om Jezus op te pakken en aan het kruis te nagelen.

Kruis en opstanding van Christus zijn niet louter het keerpunt in de geschiedenis, maar heel de voorgeschiedenis en heel de na-geschiedenis wordt erin betrokken. In de proloog van Johannes gaat het over het woord, waardoor vanaf den beginne de wereld geschapen werd en Christus is dit woord 15. In het slothoofdstuk stelt Johannes dat de wereld de boeken niet kan bevatten die geschreven zouden moeten worden om verder te vertellen wat alles door dit woord tot stand gebracht wordt.

In Johannes vindt er niet een roeping van de discipelen plaats. In plaats van twaalf worden er zeven nadrukkelijk genoemd. Er is ook geen verheerlijking op de berg. Alleen, wanneer de Grieken (waarschijnlijk Griekssprekende Joden) Jezus willen zien (hoofdstuk 12) klinkt er een stem uit de hemel en klinkt het woord van Jezus “Wanneer ik van de aarde omhoog geheven wordt, zal ik alles naar mij toe trekken” (32). De verheerlijking vindt niet op de berg plaats maar aan het kruis. Jezus is minder dan in de andere evangeliën een kant en klaar product dat uit de hemel komt, maar het is de kruisiging van de mensenzoon die de vleeswording van de Zoon van God verwerkelijkt.

Ook een verzoeking in de woestijn is in Johannes niet te vinden. In de andere evangeliën sluit de verzoeking in de woestijn de ontwikkeling van Jezus tot komende Christus af. Nu is hij klaar voor zijn taak. Daarom beginnen de evangeliën met de verzoeking in de woestijn. Ook volgens Rosenstock-Huessy kunnen wij over het leven van Jezus voor zijn publieke optreden alleen maar vermoedens hebben 16. Johannes geeft daarentegen een aantal subtiele indicaties van een ontwikkeling en groei van Jezus tot zijn taak 17. Johannes de Doper getuigt van Jezus (Johannes 1), maar Jezus doopt dan nog op dezelfde wijze als Johannes, toen nog wel. Johannes de Doper verblijft in de woestijn zoals de sekte van de Essenen deed, en roept op tot een moreel hoogstaand leven. Ook volgens de Essenen, die een dergelijk moreel hoogstaand leven in de woestijn oefenen evenals Johannes de Doper, moet er vroeg of laat iemand komen die daarmee naar buiten treedt! Johannes heeft dit naar buiten treden van een hoger moreel leven in Jezus gezien: hij zal degene zijn die dit doet. Hij zal het op de kaart zetten. Het optreden van Jezus in de tempel, bekend als de zogenaamde tempelreiniging, waarin hij de wissellaars en handelaars van het tempelplein van Jeruzalem verdrijft, is dit naar buiten treden. Maar Jezus gaat bij het wonder van de vermenigvuldiging van het brood (Johannes 6) zelf op de rem staan. Hij trekt zich ineens terug: “Jezus begreep dat ze hem wilden dwingen om mee te gaan en hem dan tot koning zouden uitroepen.” Het lijkt alsof hier de verzoeking tot het koningschap deel is van zijn eigen ontwikkelingsgang: die kant moet het niet uit, beseft hij, juist nadat hij de menigte gevoed had (toch het minste dat een koning moet doen).

Opnieuw staat Jezus op de rem als de bevolking van Jeruzalem uitloopt hem tegemoet. Snel gaat hij dan op een ezel zitten (Johannes 12: 12). In de andere evangeliën is dit een geplande actie, Jezus geeft van tevoren aanwijzingen om een ezel te halen om zittend op die ezel Jeruzalem binnen te komen. Hier in Johannes komt de bevolking hem tegemoet met de woorden “Hosanna! Gezegend hij die komt in de naam van de heer, de koning van Israël.” En dan: “Jezus zag een ezel staan en ging erop zitten…” – Het lijkt hier meer op een noodmaatregel: hij ziet op het laatste moment die ezel staan en om te voorkomen dat hij als vrijheidstrijder wordt binnengehaald, grijpt hij naar de betere optie om als vredevorst Jeruzalem binnen te komen. Zo zijn er signalen van stappen van groei, van richting kiezen, bijstellen. Dat maakt hem menselijk. En het is de discipel die Jezus liefhad, Johannes, die meegroeit met deze groei. Meer dan in de andere evangeliën ligt de nadruk in Johannes op het “ik” van Jezus: “Ik zeg u…” En “Ik ben het…”. Het ik van Johannes smelt samen met het ik van Jezus. Zoals Jezus met gezag Ik moest zeggen, zo moet Johannes het nu ook. Hij moet in Jezus blijven en zo blijft Jezus in hem.

Johannes moet “Ik” zeggen buiten de institutionele ondersteuning van de kerk om. Wij zouden verwachten dat juist de institutie duur verleent: zo Petrus aan het hoofd van de kerk in Rome. Op het einde van het evangelie van Johannes stelt Petrus de vraag wat er van deze discipel zal worden (Johannes 21), Johannes dus. En hij krijgt als antwoord: “als ik wil dat hij blijft tot ik kom, wat gaat dat jou aan?” Wat ook precies bedoeld wordt met dat antwoord, Johannes wordt hier neergezet als de blijvende en niet Petrus die de institutionele kerk zal opbouwen. Kan het zijn dat Johannes in zijn ouderdom al gezien en voorzien heeft dat die institutie, die onder zijn ogen vorm krijgt, evenzeer een obstakel is als een medium tot verandering? Johannes beklaagt zich in zijn derde brief over ene Diotrefes die de leiding heeft over de gemeente maar hem buitenspel zet. Heeft Johannes al door dat degenen die steeds weer met alle risico “Ik” zeggen veelal juist zonder enige institutionele dekking hun ambteloze werk moeten uitoefenen en er alleen voor staan? Juist dat is echter ook wat van het evangelie “blijft”, als wij in Jezus “blijven”. Want dan blijft hij ook in ons.

Rosenstock-Huessy heeft in Die Sprache des Menschengeschechts 18 ter ere van Hans Ehrenberg over de evangelist Johannes geschreven onder de titel “Die störende Anwesenheit des Johannes”, een titel die in stilte wellicht ook verwijst naar Hans Ehrenberg zelf (Hans = Johannes). Door zijn rol buiten de kerk als ambteloos gelovige kon Johannes de Geest redden van inbezitname door de kerk. Kerkmensen hebben altijd de neiging de eigensoortige betekenis van het nu te onderschatten. God die er aan het begin en aan het einde is, is er ook nu en zo wordt over hem gesproken als altijd dezelfde. Dat verschaft rechtvaardiging om gevestigde banen voort te zetten. Naast de institutie heeft echter de vriend zeggenschap die van hart tot hart met Jezus spreekt. In het nu spreekt hij het ene nodige en dat ene nodige moet verstaan worden vanuit begin en einde. Maar het heden gaat voorop! Daar valt de beslissing. “Dank zij deze Johannes wordt nu de Heilige Geest van meer universele betekenis dan de Geest die in de kerk van de Zoon en in het volk van de Schepper waait. 19”. Het Johaneïsche christendom is geen derde kerk na Rome en na Wittenberg. Johaneïsch christendom “stelt de Heilige Geest boven de reeds begrepen geest. Het verlangt van ons allemaal, die zich op de Geest van God durven te beroepen, dat wij op nog onbegrijpelijke wijze door hem gegrepen kunnen worden ook in de meest absurde en tegendraadse gestalte, opdat de kloof tussen de onbegrijpelijke God en het begrip van God in ons hoofd blijvend is” 20.

Ontworteling en verwarring kenmerken ook onze tijd. De neiging is onweerstaanbaar om deze ziekte met herhaalrecepten te behandelen. Machthebbers en volken trekken onder het eigen afdakje korte lijnen naar het eigen verleden en bouwen daarop voort om voor eigen bestaan en eigen volk een toekomst uit te stippelen. Zo herhalen zich oude conflicten en draait de geschiedenis in cirkels rond om met lessen die al eens geleerd waren opnieuw bloedig geconfronteerd te raken, zonder dat vooruitgang wordt geboekt. Wie daarentegen iets te zeggen wil hebben moet de lijnen verlengen, verder in het verleden. Het gezaghebbende Ik kan alleen op de toekomst gericht spreken door een knooppunt te zijn van de stemmen uit het verleden. Met dat doel heeft Rosenstock-Huessy zijn sociologisch werk geschreven alsmede zijn tweebandige werk over het menselijk spreken. Zich daarin te verdiepen betekent een verdieping van mij, mijn ik, en vanuit deze diepte, de diepte van de ziel, kan ik woorden spreken die vrede stichten. Zolang wij dat als mensen niet kunnen, zijn wij mensen van het moment, en wij slaan elkaar de hersenen in met deelwaarheden van te klein formaat. De institutie die ons ondersteunen kunnen de verantwoordelijkheid van verdiept “Ik” zeggen ons niet uit handen nemen. Zonder het beschermende afdak van zulke instituties moeten wij, moet ik, steeds wagen te spreken, antwoord te geven onder de open hemel. Maar ik kan dat alleen als de stemmen van hen die dat eerder gedaan hebben in mijn hart geklonken hebben. De wet van de techniek – verkleining van de ruimte, verkorting van de tijd, en het uiteenvallen van gemeenschappen – heeft de context waarin oude woorden klonken grondig veranderd. De westerse samenlevingen zijn uitgedaagd om voorbij het heersende neoliberalisme opnieuw op te komen voor wederzijdse verantwoordelijkheden. De meer traditionele samenlevingen kunnen niet terug naar plaatselijke agrarische gemeenschappen om zulke verantwoordelijkheden gestalte te geven. Vanuit een verschillende achtergrond staan beide samenlevingsvormen voor de vraag: hoe oude verworvenheden te vertalen naar een nieuwe context? Hoe doe “IK” dat?

  1. Rasit Bal, Tweestatenoplossing is geen oplossing want Palestijnen willen geen staat, Trouw, 3-11-2023. 

  2. Het volgende boek behandelt die problematiek voor het Afrikaanse continent. Kroesen, J. Otto, Darson, R., Ndegwah J. David, 2020. Cross-cultural Entrepreneurship and Social transformation: Innovative Capacity in the Global South, Lambert, Saarbrücken, 331pp. 

  3. Rosenstock-Huessy, E. 2001, Friedensbedingungen der planetarische Gesellschaft: zur Ökonomie der Zeit, Ed. Rudolf Hermeier, Agenda Verlag, pp.103-113. 

  4. Ayittey, G.B.N., 2006. Indigenous African Institutions, 2nd Ed., Transnational Publishers, USA. 

  5. Rosenstock–Huessy, E., 1989. Die Europäischen Revolutionen und der Charakter der Nationen, Moers, Brendow (Orig. 1931), pp.491 ff. 

  6. Rosenstock-Huessy, E., 1926. Vom Industrierecht, Rechtssystematische Fragen, Sack, Berlin, Breslau, Kapitel 5, Mächte, Kräfte, Namen und juristische Personen, pop.76 ff. 

  7. Een mooi voorbeeld is de uitvinding van de faxmachine. Zolang verschillende producenten probeerden hun eigen faxmachine als standaard in de markt te zetten werden faxmachines weinig gebruikt. Pas toen de verschillende merken hun producten compatibel maakten werd de fax een succes. Zo Misa, T. J., 2004. Leonardo to the internet – Technology and culture from the Renaissance to the present. Baltimore and London, Hopkins University Press, pp.236-239. 

  8. Een dergelijke tijdelijke maar intensieve betrokkenheid van arbeidsteams was de gedachte achter de verzelfstandiging van werkplaatsen tot semi-onafhankelijke ondernemingen in Rosenstock-Huessy, E., 1997.Werkstattaussiedlung – Untersuchungen über den Lebensraum des Industriearbeiters, Brendow, Moers (Orig. 1922). 

  9. Buber is wel het meest bekend geworden en heeft zo voor de naamgeving “dialogische methode” gezorgd. Rosenstock-Huessy zelf spreekt steeds over de grammaticale methode. De verschillende modi van de grammatica verbuigen ons. Zo wordt in de benaming “grammaticale methode” meer benadrukt dat wij, ingevangen als wij zijn in de grammatica niet zonder meer het initiatief hebben in ons eigen spreken. 

  10. Beck, U., 1986. Risikogesellschaft – Auf dem Weg in eine andere Moderne, Suhrkamp Verlag. 

  11. Het voornaamste front waar Rosenstock-Huessy steeds tegen opponeert is de objectiverende wetenschap die leidt tot de opvatting van de mens als deel van de natuur. Zo wordt een mens een van de grondstoffen, de “resources”. Daardoor wordt de mens kort gehouden: “He must stoop to the level which can be maintained in the incessant stream of twenty-four hour processes of production. He is “laid on” and “laid off” as stream or light are turned on and turned off” – The Christian Future – or The Modern Mind Outrun, New York, 1946, pp.16. 

  12. “Not Chosen But Laid On Me By God”, The Surviving Letters of Franz Rosenzweig and Margrit and Eugen Rosenstock-Huessy, (1917–1929) February 2022, version 1.0, Ehrenberg, H. 1920. Die Heimkehr des Ketzers – eine Wegweisung, Patmos Verlag, Würzburg, 

  13. Het woord ketter betekent zuiver. De ketter (Grieks: katharos) zuivert een deel van de waarheid uit. Maar de Griekse benamingen heretisch en heresie duiden op het deel van de waarheid waar de ketter voor staat en de verdeeldheid die hierdoor ontstaat (Grieks: hairesis). De ketter verabsoluteert zijn deel van de waarheid. 

  14. De door sommige islamkenners aangehangen these dat de Arabische stammen geleidelijk in het machtsvacuüm gestapt zijn dat ontstond door de wederzijdse uitputting tussen Perzië en Constantinopel volg ik hier niet. Zonder een geïnspireerde revolutionaire inzet van de Arabische stammen, meer nog, zonder een nieuwe inspiratie die hun stem gaf is deze culturele en sociale omwenteling ondenkbaar. Het zou ook niet in de maatschappij-sociologie van Rosenstock-Huessy passen om alleen een geleidelijk ontstaan van de islam aan te nemen, als een kunstmatige religie die van bovenaf werd opgelegd door de nieuwe machthebbers. Er is een drukpunt. En er is een geïnspireerd antwoord daarop. Dat laat overigens ruimte voor latere meer geleidelijke ontwikkelingen. Ik volg hier de interpretatie van gebeurtenissen zoals weergegeven in Tom Holland, In the Shadow of the Sword: The Birth of Islam and the Rise of the Global Arab Empire, Anchor Books, New York 2012. 

  15. Christus is dit woord: vanaf nu betekent spreken zelfovergave, ontlediging. Christus als logos betekent ontlediging, Kenosis. De geschiedenis na Christus kan niet zonder die werkelijkheid, want wie spreekt (of “antwoordt”) kwijt zich van een verantwoordelijkheid en raakt zichzelf daaraan kwijt. Zonder dat is er geen toekomst. Zo krijgt spreken een nieuwe kwaliteit. 

  16. Zo in “De vrucht der lippen” in Rosenstock-Huessy, E 1964. Die Sprache des Menschengeschlecht, Bd. II, Verlag Lambert Schneider, Heidelberg. 

  17. John A. T. Robinson, 2011, The Priority of John, Wipf and Stock (Orig. 1985). Robinson had al eerder, in 1976, een boek uitgebracht met de titel Redating the New Testament, waarin hij betoogt dat alle boeken van het nieuwe testament reeds voor het jaar 70 hun afronding gekregen hadden. In beide boeken gaat hij haast als een detective te werk, met oog voor detail en feiten in plaats van theoretische ontwerpen. Met The Priority of John bedoelt hij niet dat Johannes het eerste geschreven is, maar dat zijn chronologie van gebeurtenissen de basis is van waaruit men ook de andere evangeliën pas goed kan interpreteren. Niemand is in zijn dateringen zo precies geweest als Johannes. 

  18. Bd. I, 259-265. 

  19. Ibid. 263. 

  20. Ibid. 265.