Logo Vereniging Respondeo Respondeo etsi mutabor – Ik antwoord, ook al word ik daardoor veranderd Menu

Otto Kroesen: Stam en Maatschappij

Otto Kroesen

In de tijd van de klassenstrijd, gedurende de negentiende-eeuw, ging de tegenstelling tussen arbeid en kapitaal, bezittende klasse en arbeidende klasse. Door de verovering van de staatsmacht zou deze ongelijkheid rechtgetrokken kunnen worden. Maar wij leven in een andere tijd met een andere tegenstelling: die tussen stam en maatschappij, tussen gesloten wij-groepen en een open samenleving.

Een stam of een kaste produceert vijandsbeelden en mythische verhalen en feiten doen er niet toe. Er heerst een tragisch levensbesef, want men heeft altijd het gevoel onrecht te lijden en alle strijd met de anderen is slechts onafwendbare zelfverdediging, hoe hard men er ook opslaat. We dachten misschien dat Hitler en Mussolini en Franco eenmalige fenomenen waren die we achter ons hebben gelaten. Maar wat als het stammentijdperk en het daarmee verbonden fascisme eigenlijk nog voor ons ligt?

Achterhaalde interpretaties

Onze interpretaties komen altijd achter de werkelijkheid aanhinken. Een nieuwe situatie interpreteren we veelal met oude schema’s. Geconfronteerd met een nieuw probleem proberen we daarom altijd eerst de oplossingen uit die nog horen bij het vorige probleem. Bij vele gelegenheden maakt Rosenstock-Huessy daarop opmerkzaam. De 19e eeuw was een eeuw van klassestrijd. Bijgevolg werd ook de 20e eeuw nog geïnterpreteerd in die termen, en kon het nieuwe probleem eigenlijk niet goed in het aangezicht gezien worden. Het nieuwe probleem, dat zich eigenlijk al in de negentiende-eeuwse aankondigde was de stam-ideologie, het fascisme. Maar eigenlijk werd dat niet als een eigensoortig probleem gezien, maar herleid tot economische verhoudingen. De belangen van de kleinburger, zo werd bijvoorbeeld gezegd, werden geschaad en daaruit verkreeg het fascisme zijn aanhang. Dat had te maken met de kleinburger als bedreigde klasse. Zo werd het fascisme een klasseprobleem. Het naziregime werd als een eenmalige eruptie gezien, evenals het fascisme in Italië en Spanje. Zoiets zou nooit weer (mogen) gebeuren.

Stam en saamhorigheid

Rosenstock-Huessy maakt er vele malen op opmerkzaam dat het fascisme een overgang naar een nieuw tijdperk en een nieuw landschap van problemen markeert. Het probleem is niet meer in de eerste plaats dat een klasse van bezitters met bewuste planning de krachten van de massa uitbuit en exploiteert zoals andere krachten van de natuur. Het eerste probleem wordt nu de behoefte om bij iets groters te horen in tegenstelling tot het vermogen om alleen te staan. De oudste laag van de menselijke samenleving, de stam, wordt opnieuw actueel omdat in en buiten de arbeid de saamhorigheid verloren gegaan is. We kunnen dat in termen van het kruis der werkelijkheid zo uitdrukken: niet meer de ruimtelijke tegenstelling van ik-het of subject-object is de dominante tegenstelling, maar in onze tijd is dat de tegenstelling wij-jij, het verleden van de groep, en de uitzonderlijke weg van de enkeling. Wij worden enkelingen door aangesproken te worden en een eigen uniek antwoord te geven. Wij vluchten echter in mythen en collectieve beelden, omdat we niet sterk genoeg zijn om ongebaande wegen te gaan. We kunnen de steun van de groep niet missen.

Ontworteling

Eigenlijk kunnen we vaststellen dat de negentiende-eeuwse tegenstelling ik-het automatisch leidt tot de twintigste-eeuwse tegenstelling van wij-jij. Ook dat laat Rosenstockse-Huessy telkens in zijn werk zien. Grootschalige kapitalistische productie maakt dat wij niet meer deel zijn van een huis in eigenlijke zin. De huisproductie, waarbij de productie in de landbouw en in de beginnende ambachtelijke industrie in herkenbare groepen plaatsvond, die met elkaar samenleven en samenwerken, is in de 19e eeuw eigenlijk voorbij. En de 20e eeuw heeft dat proces alleen maar versterkt en globaal gemaakt. Overal op de wereld is het nu zo. Dat brengt ontworteling en ontheemding. Wij zijn niet meer deel van een groter verhaal. Arbeid in grote verbanden vermindert zeggenschap en verantwoordelijkheid en daarmee ook verantwoordelijkheidgevoel. Ontheemde consumenten denken daardoor alleen maar aan de dagelijkse dingen. De enige afleiding waardoor zogezegd ik nog enigszins een beetje ik ben is de beleving van grote sensaties. In mijn verbeelding tel ik kennelijk wel mee. De groepsverbeelding helpt mij mij een thuis te creëren, dat ik niet meer heb op het werk. Want daar geef ik mijn identiteit uit handen aan het apparaat, letterlijk en figuurlijk. Kortom, de mens die in te klein perspectief leeft is vatbaar voor mythische verhalen die een wij-gevoel creëren. In het boek Werkstattaussiedlung stelt hij voor de werkplaatsen te privatiseren en ze meer verantwoordelijkheid en gezag te geven. Kleine teams en werkgroepen putten uit verworven eigenschappen uit het verleden en komen zo tegemoet aan het verlangen naar saamhorigheid. Rosenstock-Huessy noemt deze verworven eigenschappen “spreekwijzen”. Tegelijkertijd geven zij ook gehoor aan de roep van de toekomst. Zij worden geraakt door het gebod dat hen aanspoort om de weg naar vrede te effenen en onheil af te wenden. In dit spanningsveld krijgen ze vorm, ook lichamelijk. Het verschil met de voorchristelijke stam is juist dit spanningsveld. Het ontbreekt in de collectieve mythe van de populisten. De populisten willen de heropleving van de stam op politiek gebied, maar de post-christelijke stam moet terugkeren op economisch gebied. In de politiek wordt de terugkeer van de stam net zo destructief en gewelddadig als de oude stammen vaak waren.

Jij!

Wat daarmee wordt vermeden is de uitzonderlijke en moeilijke positie van het jij als uitzondering. Jij, die zich laat aanspreken door de ellende en nood van onze tijd wordt daardoor op jezelf gesteld. In antwoord op die oproep zoek je mensen die ook hun schouders eronder willen zetten. En het verleden waaruit je dan put is dan niet meer een mythische grootheid waar je in opgaat, een kunstmatig thuis, maar een gemeenschappelijke voorraad van ervaringen en kwaliteiten om uit te putten naar plaats en omstandigheden, in wisselwerking met anderen die zich aangesproken weten. Aangesproken door de toekomst, in wisselwerking met medestanders/tijdgenoten vind je bronnen van inspiratie in het verleden. Zo komt gezonde groepsvorming tot stand, maar gemakkelijk is het niet. Want het brengt veel onzekerheid met zich mee. Gemakkelijke en goed gebaande wegen om nieuwe vraagstukken op te lossen zijn er niet. De gemakkelijke uitweg is altijd een mythisch onderdak te zoeken in plaats van een levend huis.

Onvermijdelijkheid en eeuwigheid

Deze gedachten werden voor mij extra actueel door het lezen van het boek van Timothy Snyders, De Weg naar de Onvrijheid. Dat boek is sowieso aan te bevelen omdat hij de Oekraïneoorlog daar in een veel wijder historisch perspectief plaatst. Hij maakt daarbij een belangrijk onderscheid tussen onvermijdelijkheidsgeloof en eeuwigheidsgeloof. Na de val van de muur en met de opkomst van het neoliberalisme is in het Westen het onvermijdelijkheidsgeloof dominant geworden: laat de markt zijn werk doen en iedereen profiteert (nu ja, de meesten). Dat leidt wel tot toenemende ongelijkheid en uitbuiting van grondstoffen, maar daar is ter wille van maximaal algemeen welzijn niets aan te doen: There is no alternative (TINA). In het vrije spel van maatschappelijke krachten gaat iedereen met de trend mee omdat dat op korte termijn het gemakkelijkste is en het meeste voordeel brengt. Verantwoordelijk handelen betekent vaak tegen de stroom in te gaan. We moesten dus meedraaien in wat Rosenstock-Huessy in The Atlantic Revolution de businesscycle noemt. Die maakt ons tot kleine mensen en grijze muizen die nog hun eigen mening mogen koesteren in hun eigen privé bestaan. In maatschappelijke instituties en bedrijven moet je vooral meedraaien. Dat is het onvermijdelijkheidsgeloof. Snyders daarover: “Het leven wordt een slaapwandeling naar een graf op naam van een reeds aangekondigde plek.” (pag. 17). Daarom benemen deze Egyptische vleespotten ons het gevoel van verantwoordelijkheid voor de toekomst (die ons uitzonderlijk maakt) en ontwortelen ons uit de langlopende tradities (waar we bij hoorden en die in ons tot klinken kwamen) en vroeg of laat breekt ons dat op. Zo leidt, aldus Snyders onvermijdelijkheidsgeloof vanzelf tot eeuwigheidsgeloof: wij beelden ons een groot verhaal in, dat ons een wij-gevoel geeft. Wij hebben altijd gelijk, en ons wordt onrecht aangedaan, maar door lijden en verzet (desgewenst naar het voorbeeld van Christus, maar zonder eventueel ook), zullen wij zegevieren. Dat biedt ons de mogelijkheid de gevaarlijke uitzonderlijke verantwoordelijkheid van het aangesproken jij te ontlopen. Het is wij tegen zij.

Groot-Rusland, Eurazië

Rusland is die weg gaan bewandelen naar de verkiezingsnederlaag van Poetin in 2012. Ideologen als Dugin (hedendaagse vertolker van de Russische fascistische ideoloog Iljin), Prochanov, Gumiljov en anderen hebben Poetin geholpen het Russische volk te betoveren met de mythe van de Groot-Russische gedachte, het rijk van Eurazië, dat een alternatief biedt voor het verderfelijke en decadente Westen dat met consumentisme en democratie probeert de Russische ziel te corrumperen. De oligarchen zijn daarin meegegaan, want het leek erop dat zij op die manier hun verdiensten konden voortzetten (business as usual) en Oekraïne is het eerste slachtoffer.

De maatschappelijke problematiek in het Westen is daaraan trouwens niet vreemd, want Trump, mede in het zadel geholpen door Russische financiën (die hem voor een faillissement behoed hebben, aldus Snyders) en Russische internet-trollen, hacks en manipulaties tijdens de verkiezingen, geeft in de Verenigde Staten stem aan dezelfde behoefte aan mythische grootheidswaan van kleine bedreigde mensen. Snyders geeft de overgang van onvermijdelijkheidspolitiek naar eeuwigheidspolitiek met rake typeringen aan. “De onvermijdelijkheidspolitiek holt eerst de burgerlijke verantwoordelijkheid uit en vervalt vervolgens tot eeuwigheidpolitiek zodra zij met een serieuze uitdaging te maken krijgt”, en “Eeuwigheidspolitici verspreiden eerst zelf nepnieuws en beweren vervolgens dat al het nieuws nep is, en tot slot dat alleen wat ze zelf laten zien echt is.”(pag. 14). Dat heeft ook in Rusland al een langere voorgeschiedenis: “Brezjnev bleek Stalin’s belangrijkste opvolger te zijn, omdat hij de Sovjethouding ten aanzien van tijd bijstelde: hij begroef de marxistische onvermijdelijkheidspolitiek en verving die door een Sovjetpolitiek van eeuwigheid”, en “Het verhaal over de revolutie ging over de onvermijdelijke toekomst; de herinnering aan de oorlog ging over het eeuwige verleden” (pag. 35). Men leze het boek zelf, want ik wil hier verder niet aandacht aan dat boek geven, maar zoeken naar de weg voorwaarts. Daarover zegt ook Snyders niet veel. Rosenstock-Huessy wel.

Pionieren

Rosenstock-Huessy vraagt aandacht voor de pionier, voor wat hij noemt argonauten, die uitzonderlijke wegen gaan, niet weten waar ze uitkomen maar proberen. Daarmee propageert hij geen wilde acties, integendeel. Men moet problemen in het aangezicht zien en daardoor veranderd raken. Wie zo in beslag genomen is zoekt medestanders en komt tot volwassen uitwisseling. In dit opzicht is het van het grootste belang een verschil te maken tussen een collectief en een team. Een collectieve mythe geeft wel een wij-gevoel, maar daaraan ontbreekt de volwassen uitwisseling tussen afzonderlijke mensen, die de problemen en elkaar in het aangezicht zien. Heidense goden zijn altijd goden zonder ogen, zoals de Griekse bronzen beelden. Verschillende mensen die onverdeeld betrokken zijn op toekomstige uitdagingen kunnen elkaar corrigeren en aanvullen in een volwassen gesprek. Dan is sprake van een team. Daarbij putten ze uit het verleden, dat de voorbeelden levert, de kwaliteiten, de zienswijzen. Het verleden gebruiken ze niet voor zelfbevestiging, maar als voorraad voor ruil en uitwisseling. Zo vernieuwt zich ook het verleden, omdat het in een nieuwe constellatie, geconfronteerd met nieuwe imperatieven, ook een nieuwe interpretatie krijgt. Dat is pionieren.

Getal of voltallig

Dat kan natuurlijk nooit in grote getale gebeuren. Kleine groepen nemen het voortouw, van hoog tot laag vanuit het centrum en vanuit de periferie, en op allerlei verschillende manieren. Het lijkt erop dat je alleen maar een nummer was (Zahl, getal), maar door te antwoorden op de nieuwe imperatief en te putten uit de rijkdom van het verleden ook van talloze andere mensen (Die Vollzahl der Zeiten) word je groter dan je bent, en dat is voltallig (Vollzählig) – de Duitse termen zijn van Rosenstock-Huessy.

Zo is de kerk begonnen in het Romeinse Rijk, met enkele honderden uitzonderingen, die geïndividueerd werden door de heilige Geest (een vlam op ieder van hen), maar juist zo ook een nieuw parlement (ekklesia) werden. Zij zijn in veel opzichten een samenleving in de samenleving geweest, waardoor de gebruikelijke onverschilligheid voor mensen die niet van dezelfde familie waren uitgeschakeld werd. Kloosters en orden hebben de fakkel verder gedragen. Gilden, broederschappen en steden hebben zich tegenover paus en keizer van onderaf georganiseerd en hun vroegere wij-groepen van stam en familie achter zich gelaten ter wille van een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid. Vele ketterse bewegingen, inclusief het protestantisme van lutherse en reformatorische origine hebben die traditie nieuw leven ingeblazen. De Franse en Russische seculiere revoluties konden alleen maar verder bouwen op deze reeds bestaande burgerlijke gemeenschap. Het bestaan van deze Civil Society is het kenmerkende verschil is tussen de westerse samenleving en alle andere cultuurgroepen op deze planeet, tot een hoge mate ook nu nog. Is de individualisering dan met de kerk begonnen? Het hangt ervan af in welke context het woord individu wordt gebruikt. In onze tijd is dat veelal de kant-en-klare consument die uit de kant-en-klare schappen kiest. Maar individu betekent ook ondeelbaar, en de mens bereikt pas zijn ondeelbaarheid door de toewijding aan een hogere opdracht en die individualiseert hem/haar onvermijdelijk. Wie voorop loopt wordt tot uitzondering, om zo te zeggen.

Rusland is er nooit in geslaagd een Civil Society op te bouwen. In China en India, ondanks de grote pogingen van het taoïsme en boeddhisme, heeft telkens de top van de samenleving de onderkant onder controle weten te houden. In Afrika heeft de loyaliteit aan de stam en later de staat als superstructuur de groei van een Civil Society in de weg gestaan. Alleen in het Westen is onderlinge samenwerking van burgers sterker geworden dan de staat, bij tijden. En het model – ook dat moet genoemd worden – is altijd Israël geweest, het volk van onderop dat niet in tel was, maar vanuit de marge opereerde. Wij staan in onze tijd op hetzelfde kruispunt als het voorgeslacht, in een lange traditie van breuken en pionieren. Er staat veel op het spel en het is geen spel. Ook het Westen en zelfs Europa kan gemakkelijk afglijden en het grote getal van mythische wij-groepen verkiezen boven de voltalligheid van onzekere pioniersgroepen. Maar ook al zijn zij onzichtbaar voor elkaar, het zijn er vele. Vanaf nu voeren stam (gesloten wij-groep) en maatschappij (open samenwerking, public spirit, en teamvorming) strijd met elkaar, in Oost en West en Zuid en Noord.