Otto Kroesen: De vrijwilliger is onbetaalbaar
Er zijn veel redenen waarom De Onbetaalbare Mens nog steeds een zeer actueel boek is. De eerste uitgave, uit 1936 was het visitekaartje van Rosenstock-Huessy in Amerika, althans de eerste helft van het boek – later is er in het Duits een stuk aan toegevoegd. Men zou kunnen stellen dat het de vertaling naar de Amerikaanse realiteit is van Angewandte Seelenkunde. Op diepzinnige en poëtische wijze brengt Rosenstock-Huessy zijn grammaticale methode voren in Angewandte Seelenkunde. Bij het formuleren van deze grammaticale methode is hij die tegelijkertijd ook aan het ontdekken. De Onbetaalbare Mens daarentegen brengt de grammaticale methode als kant-en-klaar resultaat. Het is zelfs zo dat er wiskundige formules gebruikt kunnen worden om de vier polen van het verleden en de toekomst, binnen en buiten aan te duiden.
Bovendien begint De Onbetaalbare Mens in Amerika met het afgesloten experiment van Rosenstock-Huessy in Europa: de poging leven te brengen in het gemechaniseerde bestaan van arbeiders in een modern bedrijf. Want De Onbetaalbare Mens is een bedrijfsfilosofie, beter nog een bedrijfssociologie. Men is in de verleiding er de status aan toe te kennen die bij Descartes zijn werkje Discours de la Méthode heeft. Wie dat werkje leest met een moderne blik heeft het gevoel louter vanzelfsprekendheden tegen te komen. Descartes houdt zijn lezers voor hoe je oorzaak en gevolg logisch aan elkaar moet verbinden en je vertrekpunt moet nemen in dingen die heel duidelijk zijn en van daaruit meer ingewikkelde dingen moet proberen te verklaren, alles in termen van natuurwetten. Men vraagt zich af: zal het niet ooit gebeuren dat De Onbetaalbare Mens op vergelijkbare wijze gelezen zal worden: als een reeks vanzelfsprekendheden, bijna onnodig om te zeggen?
Het kruis der werkelijkheid in wiskundige termen
Voorlopig is het nog niet zover. Ook dit boekje is nauwelijks gerecipieerd. Dat is merkwaardig. Want de oorzaak kan niet zijn dat het boekje onbegrijpelijk geschreven is – iets dat men van sommige andere dingen van Rosenstock-Huessy beslist wel zou kunnen zeggen. Intellectueel is het helder en duidelijk. Het is ook herkenbaar. Iedereen kan herkennen dat je van tijd tot tijd wordt overvallen door nieuwe imperatieven, die zich aan je opdringen en dat die een breuk in de levensloop aanbrengen. Je moet je bij tijden van het verleden en van de groep waaraan je bent gehecht los maken en je staat er dan alleen voor. Rosenstock-Huessy stelt daarvoor de formule voor: 1=1. Je valt op jezelf terug. Geheel daaraan tegenovergesteld is de erfenis van het verleden en – wat min of meer hetzelfde is – de identiteit van de groep waar je bij hoort. Daarin sta je juist niet op jezelf, maar je gaat op in de groep: Ꚙ=1. Dat is de formule voor wij-zeggen en saamhorigheid. Je ik verdwijnt in de groep. Op dat moment ben je ook niet een ik. Wanneer ben je wel een ik? In de spanning tussen noodzakelijke verandering en gehechtheid aan de groep die uit het verleden stamt, ontwaakt het ik, ik! Je komt er niet onderuit een poging te doen om de brug te slaan tussen afkomst en toekomst, ondanks de breuk tussen beide. Je doet voorstellen en probeert daar anderen bij te betrekken. Je probeert een of meerdere partners te vinden die helpen de brug te slaan, en daarvoor geldt als formule: 2=1. Het huwelijk is namelijk het model voor partnerschap: twee mensen die aan elkaar huwen dragen vanuit een verschillend erfgoed verschillende dingen bij en leren die bijdragen op elkaar af te stemmen, met het oog op een nieuwe toekomst. Dat is iets anders dan een contract, want je gaat voor elkaar ook zonder dat je weet wat je allemaal tegenkomt. De bepalingen van een contract dekken dat onverwachte niet af. Je staat met elkaar voor de verwezenlijking van de noodzakelijke verandering en alles is een proces. In die toeneiging kun je samen ook de wereld aan, want samen met een aantal partners die verandering willen kun je ook iets doorvoeren. In de strijd tegen de buitenwereld neemt partnerschap wel een andere vorm aan. Want partners leveren een onvervangbare bijdrage. In het productieproces daarentegen of om stand te houden tegen de krachten van de buitenwereld moet je juist vervangbaar zijn. Dat wordt uitgedrukt in de formule: 3=1. Het getal 3 is hier een beetje willekeurig. Het is ontleend aan een ploegendienst van 3 × 8 uur. Dan heb je drie mensen nodig, het kunnen er ook meer zijn.
De dualis
Nu wil ik hier wat verder ingaan op de formule 2=1, de dualis, partnerschap. Het huwelijk, zoals gezegd, is het model ervoor. Maar kan dat wel in een bedrijf? Kun je met een bedrijf getrouwd zijn? In het Nederlands komt die uitdrukking voor maar alleen onder negatief voorteken. Als iemand zich te veel inzet voor zijn baan of haar werk, dan zegt men: je bent met je werk niet getrouwd! Maar het feit dat hier een waarschuwing noodzakelijk is, is al bewijs dat veelal het tegendeel het geval is: men is wel degelijk tot op zekere hoogte met het bedrijf getrouwd. Mogelijk heeft men een arbeidscontract. Dat kan echter niet verhoeden dat ondanks alle bepalingen in een arbeidscontract, je in je werk voor allerlei dingen komt te staan waar niets voor geregeld is. Laat je dan het werk uit je handen vallen of laat je het beste van jezelf zien? De toekomst kan er vanaf hangen. Een ingenieur die een nieuw systeem voor interne bedrijfscommunicatie ontwerpt kan zozeer gaan voor een goed resultaat, dat men in het Engels zegt: it’s his baby! Het is zijn kindje. Kan men dan toch kinderen krijgen in een bedrijf? In zijn boek Vom Industrierecht merkt Rosenstock-Huessy op dat het arbeidsrecht dat gebaseerd is op vrije rationele individuen met twee belangrijke zaken niet uitkomt 1. Dat is aan de ene kant de arbeid zelf. Want je kunt wel kiezen voor een andere baan maar je kunt, tenminste als arbeider, niet kiezen om niet te werken, je hebt een baan nodig. Dus je bent niet helemaal vrij en je beschikt niet helemaal over jezelf. Het tweede waarmee het op vrije zelfbeschikking en rationaliteit gerichte arbeidsrecht niet uitkomt is: het huwelijk. Ook hier, als tenminste de liefde de regie voert, verliezen de woorden vrijheid en zelfbeschikking hun betekenis.
Volgens het arbeidsrecht ben je dus niet met je werk getrouwd, maar in de praktijk stiekem ook wel. Dat verklaart intussen ook waarom werknemers die ontslagen worden als het wat slechter gaat met het bedrijf zich “gedumpt” voelen. “Gedumpt” ben je namelijk ook als je geliefde je laat vallen. Dat leidt tot een paradox: aan de ene kant heb je een arbeidscontract en als je de bepalingen daarvan opvolgt tussen 8:00 uur’s ochtend en 17:00 uur ‘s avonds, krijg je je loon en verder heb je louter een zakelijke verhouding met het bedrijf. Aan de andere kant wordt vaak stilzwijgend, of ook expliciet, een zogenaamde professionele houding van je gevraagd, en dat betekent dat je geeft om je werk, dat je het met overgave doet, met passie, zoals dat tegenwoordig heet, een woord, passie, dat gebruikt wordt om het woord liefde waar het eigenlijk om gaat, te vermijden. Een kwestie van schaamte. Eigenlijk doe je pas je werk goed als je het met liefde doet en niet voor de betaling. Daarnaar verwijst de titel De Onbetaalbare Mens. Hoe kan dat gebeuren, dat je je werk met liefde en passie doet, en dat de zakelijke institutie die het kader vormt toch eigenlijk een bijkomstigheid is of zou moeten zijn? Wie bedenkt zoiets?
Arbeid en instituties
Ons arbeidsbestel kent veel banen die geen zin hebben, maar goed worden betaald. Omgekeerd zijn er veel zinvolle taken, die niet betaald worden. Een voorbeeld van het eerste: alle reclame die nodig is om wasmiddelen te verkopen die in principe dezelfde samenstelling hebben. Een voorbeeld van het laatste: persoonlijke begeleiding voor kinderen die in het onderwijs vastlopen. Op elk voorbeeld is wat af te dingen. Soms is er wel verschil tussen wasmiddelen. Soms is er wel wat persoonlijke begeleiding. De lezer kan daarentegen zelf veel andere voorbeelden bedenken. Waardoor is dit zo? Het heeft met het tijdsverloop te maken. Het duurt altijd lang voordat iets een erkende taak wordt, dat wil zeggen, het duurt lang voordat er maatschappelijke erkenning voor is. Krijgt een bepaalde taak maatschappelijke erkenning, dan komt er geld voor vrij en wordt er een institutie in het leven geroepen. Pas als iets op prijs wordt gesteld, kan er een prijskaartje aan gehangen worden. Ander voorbeeld: onderwijs was in vroeger tijden een zaak van privé-leraren die door de familie betaald werden, of van kloosterscholen. In de tijd van de Reformatie werd de noodzaak gevoeld om heel het volk te laten delen in het onderwijs. Ieder christenmens moest immers in eigen geweten verantwoordelijke beslissingen kunnen nemen. Welnu, dan moet je ook wat weten. Ook raken bepaalde taken verouderd, terwijl ze nog wel betaald worden.
Het gevolg is dat belangrijke nieuwe taken veelal niet betaald worden. Maar wie gaat het dan doen? Een nieuwe imperatief die opduikt in de historische ontwikkeling heeft veelal een vacante verantwoordelijkheid als gevolg. Hier is het alleen de onbetaalde vrijwilliger die deze taak oppakt. En het duurt soms lang voordat deze taak zoveel erkenning ontvangt dat die geïnstitutionaliseerd wordt. Anders gezegd: de vrijwilliger pakt uit liefde een vacante taak op zonder dat er nog een zakelijke institutie geweven is die de financiën regelt. Het is de facto het appel, het is de nieuwe imperatief die hier het verschil maakt. Iets of iemand ligt er kwetsbaar bij en roept liefde en mededogen wakker, zodat iemand zich aangesproken voelt en zich opwerpt om aan de nood tegemoet te komen. Vanuit dat perspectief is de betaling voor het werk niet anders dan een handige regeling die het de vrijwilliger mogelijk maakt dat te doen wat hij of zij al gemotiveerd was te doen.
De vrijwilliger
Misschien is iets daarvan, van vrijwilligheid, er altijd wel geweest, zolang als wij mensen zijn die elkaar recht in de ogen kijken. Maar dit iets, dat er altijd is geweest, is wel steeds verder gearticuleerd en geprononceerd, steeds verder uitgehouwen uit het graniet van onze koppige eigenliefde. Bij twee belangrijke stappen in dat proces sta ik graag stil. Dat is de notie volk en de notie civiliteit. De notie volk hoort bij de geschiedenis van Israël. Civiliteit hoort bij de kerkgeschiedenis.
Als Israël aan de stamcultuur en de rijkscultuur hun heerschappij ontzegt ontstaat de notie volk. Het verzet komt voort uit een ongeorganiseerde groep mensen, die elkaar aankijken en blikken en woorden van verstandhouding wisselen. Hier ontstaat een toekomstgericht wij doordat mensen zich aaneensluiten niet vanwege familieloyaliteit en ook niet vanwege de autoriteit van een overheid, maar onder het gezag van de komende gerechtigheid. Dat gezag en die komende gerechtigheid wordt aangeduid met de naam JHWH. Anders dan de gebruikelijke machten is hij onzichtbaar. In de Richterentijd gebeurt dat onder de inspiratie van charismatische leiders. David verovert met steun van het volk, de gewone mensen die lijden onder de grootgrondbezitters, het koningschap. De psalmen en andere Bijbelse geschriften zijn vol van woord en wederwoord. In de eerste regel spreekt het koor, in de tweede regel antwoordt de gemeente. Hier kijken gewone mensen elkaar in de ogen en uit die blik komt de oproep tot verantwoordelijk handelen in wederzijdse verstandhouding.
Als de jonge ecclesia mensen uit joodse en heidense achtergrond bij elkaar brengt gebeurt iets dat daarmee vergelijkbaar is. Joden en heidenen, rijken en armen, verschaffen elkaar maaltijden en nemen verantwoordelijke taken inzake armenzorg en dergelijke op zich. Zij noemen elkaar broeders en zusters en vormen een alternatieve volksvergadering. Door de Romeinse overheersing waren alle volksvergaderingen van de stadstaten in Griekenland en elders buiten werking gesteld, maar precies deze term, ecclesia, volksvergadering wordt opgeëist door deze nieuwe gemeenschap. Het is een gemeenschap van wederzijdse verantwoordelijkheid los van familieloyaliteit en los van staatsautoriteit. Het is een gemeenschap van vrijwilligers. Het zou niet ver bezijden de waarheid zijn het woord agapè in het nieuwe testament te vertalen met “vrijwilligheid”. Tenslotte betekent het woord vrij in de grond van de zaak ook liefde, zoals in de namen Freya en vrijen tot uiting komt. Het betekent klaar staan voor de ander, wie het ook is. Maar nu krijgt dat “wie het ook is” nog eens een nieuwe articulatie. De een moet de ander uitnemender achten dan zichzelf (Filippenzen 2: 3,4). De sterkere moet minder worden en de mindere hoger. Het sterkste komt deze nieuwe articulatie tot uiting in de relatie tussen Christus en de gemeente. Christus verwerft door zijn lijden de gemeente als zijn bruid. Dat is de gemeente van navolgers. De relatie tussen man en vrouw krijgt zo ook een nieuwe inkleuring (1 Korinthiërs 11: 1-16) 2. De man is voor de vrouw als Christus en moet daardoor zijn hoofddeksel afdoen. Tot nu toe werd hij behoed door hogere machten, maar zijn hoofd is nu even naakt als Christus aan het kruis. Daarentegen moet de vrouw nu een hoed dragen, want deze vernederde man is de macht die haar op zijn beurt behoed! Zij staat voor hem in zoals hij voor haar in staat. Zo verwerft zij spreekrecht. Want een hoed werd altijd gedragen, iets op het hoofd, door degene die ergens iets over heeft te zeggen. Zo was dat in de oudheid en nog lang daarna. Hier heeft de christelijke nederigheid zijn aanvang in een niet eindigende wederzijdse interactie van “gaat u voor!” De broeders en zusters staan wederzijds in voor elkaar en leggen daarmee hun koppige eigenwil af. Dat is het geboorte-uur van de civiliteit. Toen Constantijn de Grote in 310 n.C. de macht veroverd had was hij een keizer zonder volk: het volk zat in de kerk. Hij moest daarom beleefd komen vragen of zij alsjeblieft zijn volk wilden zijn als volk van een christelijke keizer, omdat hij anders over niemand iets te zeggen had. In de strijd tussen keizer en paus in de middeleeuwen kreeg deze civiliteit van broeders en zusters in wederzijds instaan voor elkaar en nieuwe kans in de steden en broederschappen. Met steun van de bedelmonniken werden gemeenschappen van onderop gesticht, met een eed, met eigen wetten, een ommuurd terrein en eigen zeggenschap en verdediging.
Het gaat bij het verwerven van civiliteit niet om een natuurlijke aanleg, maar om een nieuwe schepping! In 1924 meldt Rosenstock-Huessy in zijn briefwisseling dat hij een belangrijke nieuwe ontdekking gedaan heeft en een grote vereenvoudiging, het kruis der werkelijkheid als methode 3. Maar eigenlijk had hij die methode al. De ster der verlossing van Rosenzweig is immers een antwoord op het kruis der werkelijkheid, naar eigen zeggen van Rosenzweig 4. Wat is dan de nieuwe ontdekking? Wat is de vereenvoudiging? Het kruis der werkelijkheid is niet een methodisch gegeven waarbij de mens in het middelpunt staat en daarover beschikt, integendeel, het kruis der werkelijkheid “bildet sich an uns aus”. De verschillende polen van de werkelijkheid komen aan ons tot aanzijn. Ze zijn niet onze creatie, wij zijn het eerder die ons tegen dat creatieve proces verzetten. Het kruis der werkelijkheid dringt zich in zekere zin aan ons op. De vier polen van het kruis der werkelijkheid komen tot aanzijn in de ontdekkende taal die ze aanwijst. Ze treden op in de woorden die ze uitspreken. Voor de notie van de dualis, de twee-relatie tussen huwelijkspartners die in nederigheid hun koppige eigenwil afleggen (de man eerst! – anders gaat het niet) betekent dat: die dualis wordt tot aanzijn geroepen met het beeld van Paulus van Christus en de gemeente.
De vrijwilliger in het bedrijf
Bedrijven, groot of klein, kunnen het niet stellen zonder de vrijwilliger. In het gangbare management is dat weliswaar nog slecht begrepen, maar in managementtrainingen vindt het steeds meer ingang. Het gangbare management is nog gebaseerd op het discours van zelfbeschikking en rationaliteit, het discours van de Franse Revolutie, of anders wordt gebruik gemaakt van logistieke totaalcalculatie van vraag en aanbod, het discours van de Russische Revolutie. Wanneer het gangbare management vastloopt gaan managementtrainingen een beroep doen op communicatie, professionaliteit en wederzijdse verantwoordelijkheid. Het doel is vaak openheid voor elkaar teweeg te brengen. Zo speelt de managementtraining van tegenwoordig wel een meer opzichten leentjebuur bij de verworvenheden van de kerk, en de coach neemt de rol van de pastor over. De vraag is, kortom, opnieuw of men toch niet getrouwd is met het bedrijf, en in hoeverre? En hoe ziet dat huwelijk er dan uit? Staan mensen in voor elkaar of maken ze gebruik van elkaar?
In veel opzichten is het platgeslagen en zakelijke taal die Rosenstock-Huessy gebruikt in De Onbetaalbare Mens. Wiskundige formules erbij – handig voor een managementtraining ! Voor een Amerikaans publiek (misschien zijn we intussen allemaal Amerikanen geworden in dat opzicht) moet Rosenstock-Huessy de buitenkant beginnen en hopen dat mensen toegeleid worden tot een dieper verstaan van die ogenschijnlijk oppervlakkige formules. In zijn opdracht aan Hedi, de zus van Margrit, in het begin van dit boek verwijst Rosenstock-Huessy naar de vreugde en het gezang in hun Zwitserse dorp Säckingen wanneer het hooi werd binnengehaald. Hij merkt dan op dat de leer van de economie de meest onzegbare van allemaal is! Het heeft Eckart Wilkens, die het werk opnieuw vertaald heeft wellicht aanleiding gegeven aan het einde een aantal gedichten van Rosenstock-Huessy toe te voegen met betrekking tot De Onbetaalbare Mens 5.
Daaruit een couplet:
Zahlen dürfen schmerzfrei spielen:
wenn sie auf das Wahre zielen,
bleibt es jedem unverweigert,
dass er Zahl zu Wahrheit steigert.
Mijn vertaling:
Het is niet erg te spelen met getallen:
als zij het ware samenballen,
kan iedereen zelf verzinnen,
hoe van getal naar waarheid op te klimmen.
-
Rosenstock-Huessy, E., 1926. Vom Industrierecht, Rechtssystematische Fragen, Sack, Berlin, Breslau, pag. 140 e.v. ↩
-
Rosenstock-Huessy, E., 2002. Gesetze der Christlichen Zeitrechnung, Rudolf Hermeier, Jochem Lübbers, (Hersg.) agenda Verlag, pag. 488. ↩
-
Not Chosen But Laid On Me By God, Brief Rosenstock-Huessy, Oktober 24 pag.1141 PDF. ↩
-
Not Chosen But Laid On Me By God, Brief Rosenzweig, Augustus 22, pag. 1131 PDF. ↩
-
Rosenstock-Huessy, E., 2022. Der unbezahlbare Mensch, vertaling Eckart Wilkens, agenda Verlag, pag. 252. ↩