Rosenstock-Huessy: Antiope of de dualiteit
Eugen Rosenstock-Huessy
Antiope of de dualiteit
Nee en niets verschillen van elkaar: want de nihilist heeft geen rekening gehouden met de nihiliste. De man die nergens in gelooft, heeft nog steeds een vriendin nodig die in hem gelooft. Deze tegenstelling tussen niet geloven en bevestiging nodig hebben is de tegenstelling in Schillers woord: Zolang de loop van de wereld door filosofie bijeen wordt gehouden, blijft het raderwerk draaien door honger en liefde.
Maar dat meisje, op wiens vertrouwende blik de nihilist aangewezen blijft, wordt vandaag de historische tegenstander van de nihilisten in een veel grootsere zin dan Schillers vers doet vermoeden. Ons tweede millennium kon leven van revoluties tussen vaders en zonen, zolang de zonen maar gerevolutioneerd waren. Want zolang kon verborgen blijven dat de geest aan beide kanten van de barricade altijd alleen als mannelijke geest zijn loop nam. Het tweede millennium filosofeerde nog op Griekse wijze over de mens, alsof hij een man onder mannen was. Maar revoluties zijn tegenwoordig zo goedkoop als bramen. Ach, zelfs dat is nog te veel gezegd. Bramen groeien tenminste nog op hun tijd. Maar revoluties worden aan de lopende band geproduceerd, omdat de man alles weet te produceren wat hij voor zich neer kan zetten, voor zich neer kan leggen en om zich heen kan plaatsen. Vaders en zonen verschillen tegenwoordig in niets meer van elkaar, omdat ze nergens meer in de tijd geworteld leven, maar deze arme tijden juist technisch manipuleren of revolutioneren.
Het levendige tijdsbesef, dat mannen bij het opstellen van tijdschema’s kwijtraken, wordt echter in onmiddellijke zin door het vrouwelijke geslacht waargenomen. Elk moment is voor een echt vrouwelijk wezen dubbelzinnig verbonden met zowel haar traditie als haar toekomst. Het mannelijke verstand kijkt in één richting. Maar tijd bestaat alleen als we plotseling zowel het einde als het begin [745] ervaren. “Tijd” is ons uiteenvallen in de laatsten en de eersten, krachtens onze vrijheid om ons in beide richtingen te wenden. Als dus het tijdsbesef in het tijdperk van de techniek verloren gaat en het komende tijdperk moet worstelen om de wortels van de juiste tijd, dan is het eerste politieke uur van de vrouw aangebroken.
Het is altijd het uiteenspringen in verleden en toekomst en hun overlappen in ons, waardoor een hedendaags geslacht tijd kent. Daarmee vallen de scheidingswanden weg tussen mannenkennis en vrouwenkennis, tussen school en kerk. Als tijd zich dubbelpolig naar achteren en naar voren uitstrekt om ons het heden mogelijk te maken, terwijl zowel het verleden als de toekomst ons onder spanning zetten, als tijd altijd een tijdsbestek is, dan staat de blik open voor de bijdrage van de vrouwelijke ervaring, die de man altijd eerst moet worden aangeleerd. De zintuiglijke gave van een direct tijdsbesef bij de vrouw kan onbevangen worden toegegeven, zodra het verwerven van dit tijdsbesef voor iedereen wordt opengesteld.
Onze man heeft vanwege zijn verslaving aan de ruimte alle oriëntatie, alle richting op onze toekomst verloren, omdat de man als zodanig gespecialiseerd is in ruimtes en plaatsen, grenzen en definities. En zo breekt hij dwangmatig weg uit de dodelijke grenzen van de waarheid, volgens welke alleen dochter en vader, zoon en moeder, bruid en bruidegom, man en vrouw samen de mens mogen voorstellen. Voor de nihilist, die door het tweede millennium van revoluties wordt aangeleverd als grondstof voor de komende samenleving, is deze wederkerigheid van de mens verborgen. Zelfs als hij geïnteresseerd is in dialectiek, schokt die zijn mensbeeld van man onder de mannen in de ruimte van de wereld niet. De nihilist ontkent dus nog steeds wat elk meisje weet, namelijk dat elk niets onvermijdelijk zijn alles voortbrengt. Hij ontkent dat zijn torenhoge niets al op het punt staat om slechts een van de nietsen in de liefdesgeschiedenis van de wereld te worden. Wee ons als we hem rechtstreeks zeggen dat elk niets van voorbijgaande aard is. De permanente nihilist wordt vreselijk boos als hij wordt getroost met een hiernamaals waarin zijn NIHIL zou verdwijnen. Hij wil juist op dit niets vertrouwen.
Daarom is het van belang om de nihilist met zijn eigen wapens te verslaan, of beter gezegd, op zijn eigen terrein. We kunnen hem niet troosten met een toekomst, waarin hij het beter zal weten. Omdat hij is gevangen in de waan van de levensfase waarin een mens wel nihilist moet zijn, omdat hij niet meer en nog niet geliefd is, moet degene die überhaupt met hem wil praten, met die waan meedoen. De nihilist is zijn solidariteit met degenen die van hem houden uit het oog verloren en richt zijn eigen arbeidskracht daarom op zijn onmachtige zelf. Maar we oordelen en beoordelen alleen redelijk zolang we solidair zijn met degenen die van ons houden. En zo vormt het nihilisme een misbruik van het beoordelingsvermogen. Maar dat helpt de nihilist zelf helemaal niets. Er is [746], of het nu gaat om een individu of een groep, om klasse of paria, een beoordelingsvermogen dat werkloos is, omdat het niet geworteld is in een omvattende solidaire liefdeservaring.
Nihilisme is werkloos beoordelingsvermogen. Een dergelijk beoordelingsvermogen, net als het werkvermogen van de werkloze, raakt in verval en leidt tot een ander begrip van waarheid. Om te kunnen oordelen zijn ten minste twee partijen en een rechter binnen dezelfde gemeenschap nodig. Oordelen zonder gemeenschappelijke taal is onmogelijk. De nihilist staat echter alleen: de inhoud van zijn oordelen is dus nooit bindend voor iets, maar hoogstens tegen alles wat niet van hem is of onder hem valt. Een nihilist kan niet op dezelfde manier oordelen als een rechter. God sta ons bij als hij onze rechter wordt; hij zal zich alleen maar verkneukelen over onze machteloosheid.
Nee, we treffen de nihilist alleen binnenin zichzelf, en daar laat hij zich ook treffen als hij in zichzelf de tweeledigheid van de tijden aantreft. De vraag der vragen is dus of de verdeeldheid van de individuele nihilist zelf in elk afzonderlijk uur van zijn leven kan worden blootgelegd. Als dat zou lukken, zou ‘tijd’ niet langer een onderwerp van theologie of geloof of religie zijn. Dan zou tijd een onderwerp zijn van de kennis van ‘de mens als zodanig’. En in dat geval zou het millennium van de nihilist nog te helpen zijn. Het zou nog steeds niet bestaan uit heiligen of uit geloofssterke revoluties. Maar een keten van nihilistische, maar voorbijgaande uren zou de levenslijn zijn van de zich voortdurend vernieuwende samenleving.
Het opsplitsen van het moment van elke ontkenning in verleden en toekomst is dus de enige manier om uit de waanzin vandaan te komen. De nihilist is vóór het oordeel, omdat hij nog geen gemeenschap heeft voor zijn rechterlijke ambt. Hij is na het oordeel, omdat hij de gemeenschap waaruit hij voortkomt, afwijst. Vrij van het oordeel tot nu toe, nog niet bedwongen door het oordeel in de toekomst, houdt hij vast aan zijn schijn of waan of eigenwil. En daarmee staat hij voor elke werkloze, elke onteigende, elke verdrevene, elke wegkwijnende in de samenleving. De nihilisten verwarren de eenzaamheid van het zaadje tussen twee bruiloften met het alleen zijn van een atoom. Maar wacht even! Ik begin met de banaliteit van het schooluur. Dat overkomt ook de nihilist. Het duurt van tien tot elf uur. De vorm ervan staat dus van tevoren vast. Want om tien uur is het einde om elf uur al bekend. Omdat we alleen herkennen wat al gebeurd is, wordt het elfde uur behandeld als iets wat al gebeurd is. Het lesrooster maakt dit uur dus tot een element van het verleden; en aan het verleden kan niets worden veranderd. Het verleden staat voor eens en voor altijd vast. Elk schooluur is dus ondubbelzinnig gekenmerkt door het woord ‘geweest’, en dat maakt het zo vaak saai. Maar in elk schooluur hebben leraren en leerlingen de keuze. De deelnemer aan dit saaie uur hoort of zegt iets voor de allereerste keer. Dan kan wat hij zegt zo ongehoord zijn dat vanaf dat moment een nieuw leven begint. Vanaf de eerste les Latijn bijvoorbeeld begint de leerling ‘Latijn’ zo in zijn leven in te bouwen dat deze eerste [747] les in een levenslange context komt te staan. Het was nu eenmaal de eerste les Latijn, en de van tevoren bepaalde, in die zin reeds verlopen les van tien tot elf uur wordt daarmee plotseling bestempeld als het eerste moment van een carrière als klassiek filoloog. We kunnen dus een van de sinds Olim herhaalde schooluren over ons heen laten komen, die altijd al zo zijn geweest en niet anders, of we kunnen een zaadje van de toekomst in ons geheugen opnemen. Maar het geheugen is beide, rommelkamer en belofte. Een gezond geheugen bereidt me voor; een ziek geheugen piekert. Ik schrijf dit boek vanuit de herinnering aan een lange voorbereiding, waarin alle interessante observaties bewaard bleven, omdat ik ze hoopvol en wachtend beschouwde als voorbereidende zaadjes. Alleen de onaangename herinneringen die we verdringen, trekken ons achteruit, maar de dankbare herinneringen trekken ons vooruit. Momenten zijn bruggen uit het verleden naar de toekomst, en mijn geheugen is gezond als de belofte van de terugkeer van het leven dat het verdient om terug te keren, daarin overheerst.
Laten we het extreme voorbeeld nemen van een lesuur van tien tot elf, waarin we vol vuur zijn, maar toch om elf uur naar huis gaan. Daar treden ‘vorm’ en ‘inhoud’ uit elkaar. De vorm is het herhaalde verleden van het lesrooster. De inhoud begint een nog nooit vertoonde toekomst. Vorm en inhoud blijven echter beide noodzakelijk, wil het lesuur überhaupt nog uur genoemd worden. Zo openbaart zich voor ons de logische tegenstelling tussen ‘vorm’ en ‘inhoud’ als het Janusgezicht van de tijd. De vorm van het uur is bij wet geregeld en bekend, de inhoud ervan is nieuw en ongehoord. Vorm en inhoud zijn geen logische tegenstellingen. Ze splitsen de tijd. Vorm en inhoud zijn door het ruimtelijk denken bedachte begrippen voor een tijdservaring.
Niemand kan leven zonder onderworpen te zijn aan deze spanning tussen tijdsvorm en tijdsinhoud. We worden onderworpen aan deze spanning, in de subjonctief. De tijd is dus ons uiteenvallen, het uiteenvallen van onszelf in de laatste en de eerste, op elk moment. “uiteenvallen en aanspraak” is de titel van ons hoofdstuk dat gewijd is aan de mannelijke geest van de nihilist. Aangezien alles uit het niets wordt geschapen, moet ook de mens eerst tot niets uiteenvallen voordat de nieuwe mens kan worden geschapen. En nu hebben we het vervalverschijnsel in het kleinste tijdsbestek ondergebracht. Ook hier zien we hoe dit verval uiteenspat. Niemand kan een uur beleven zonder dat zijn vroegere en toekomstige mens in hem met elkaar in conflict komen en met elkaar in discussie gaan. Eind- en beginpunten overlappen elkaar in mij. En alleen daardoor bestaat er zoiets als het heden. Van tien tot elf is het heden. Dat ziet iedereen aan het feit dat ik om tien uur vijfenvijftig nog steeds iets kan toevoegen of afdoen aan wat ik heb gezegd of geleerd. Tussen tien en elf is alles wat gezegd is gelijktijdig. En wat later gezegd wordt, kan het eerder gezegde omkeren. Pas om elf uur staat de tijd vast en stil. Pas buiten kan de toehoorder vertellen wat ik in dat uur heb beweerd. Maar hij kan het niet uit de context van die zestig minuten halen zonder mij te belasteren. Want het uur heeft de afzonderlijke momenten vrij beweegbaar en onderling verwisselbaar gemaakt. Of ik vooraf laat weten wat ik wil zeggen, of dat ik de toehoorders er aan het einde mee verras, is een technische kwestie. De toekomst wordt alleen bepaald door het uur in zijn geheel. Het heden is dus het spanningsveld dat wordt gevormd door het overlappen van het verleden en de toekomst. Voor jou als leek is 1700 voorbij en zonder spanning met je toekomst. Voor de wiskundige is Jakob Bernoulli uit 1700 echter niet voorbij, maar moduleert en varieert hij de resultaten van zijn voorganger. De vooruitgang van de wiskunde is alleen mogelijk omdat en zolang iemand zich de gedachten van Jakob Bernoulli nog vers in het geheugen haalt en een uur doorbrengt dat uitgesponnen staat tussen hen beiden en de toekomstige wiskunde. Elke wetenschap bestaat in een in het heden gecreëerde spanning, anders kan ze niet vooruitgaan. Zonder de spanning tussen het bewustzijn van gisteren en de ontdekkingen van morgen, die elke geleerde wordt opgelegd, vervaagt zijn kennis en begint hij in cirkels te draaien.
Het heden is een overlapping van eind- en beginpunten en komt alleen tot stand doordat we nog niet zijn geëindigd en toch al zijn begonnen.
Voor man als de krijger en zwerver is een dergelijke verwevenheid van het verleden en de toekomst echter niet natuurlijk. De wetenschapper is zeker niet de meest mannelijke man, maar al behoorlijk vermenselijkt. Want hij heeft juist dat tijdsbesef ontwikkeld dat de ongeschoolde dwaas op eigen houtje met voeten treedt. Alleen hij die zijn moeder en zijn bruid in zijn ziel toelaat, beleeft het korte moment als een tweepolig uur. Het tijdsbesef van de moeder en de bruid neemt onwillekeurig de twee polen van de tijd waar. Voor de meeste mannen is de organisatie van de wetenschap nodig voordat ze deze polariteit kunnen zien.
Maar elke moeder past het moment in in de zeden van het leven die er altijd al waren. De bruid echter voelt in een ogenblik de beslissende ontmoeting van haar hele toekomst. Het tijdsbesef in de lichamelijke natuur van ‘de’ mens wordt juist door de vrouwen vertegenwoordigd. En iedereen vertrouwt in dit opzicht op hen. De aanwezigheid van de dame die ik bezoek, bijvoorbeeld, maakt automatisch een einde aan duizend overtredingen van de oude gewoonte en traditie. De willekeur van mannen doet er in de samenleving weinig toe. En wanneer een jong meisje een jonge man ontmoet, neemt het moment veel eerder bezit van haar dan van hem, die alleen maar op zoek is naar de gunst van het moment. Een meisje ziet haar tegenover op een heel andere tijdsgolf nabij komen dan haar jongen. Maar dit tijdsbesef reikt veel verder. Een moeder die van haar kind houdt, kan het alleen gebeden leren als ze gelooft dat zulke gebeden tot het einde der dagen moeten worden gebeden. Elk laf compromis moet haar moederliefde in twijfel trekken. Als ze het kind leert wat [749] ze zelf niet gelooft, sterft haar relatie met het kind. Want ze heeft de plicht om voor het kind te selecteren en het in te wijden in de eeuwige toekomst van de menselijke soort. De man daarentegen mag bijdehand zeggen wat op dat moment uitkomt. En hoe zit het dan met elke gewoonte? De dochter zet de gewoonte voort die ze in het ouderlijk huis heeft beoefend. Want ze weet dat haar man haar zonder gewoonte niet kan respecteren. Omwille van de gewoonten kan er überhaupt sprake zijn van huwelijk, dat wil zeggen ingestelde liefde, terugkerend huwelijk.
De tijd, mijne heren, mannen, vloeit voort uit onze tweeslachtigheid. Pas twee generaties vormen de mens, zonder onderscheid naar geslacht. Priesters dragen daarom vrouwenkleding, vrouwelijke ruiters dragen mannenkleding, omdat de geschiedenis onderworpen is aan vrouwen, maar de natuur aan mannen.
Als er nu ‘in onze tijd’ iets verandert, omdat het millennium van de ordening van de maatschappij aan de deur klopt, zal er in de verhouding tussen geheim en bekend mettertijd waarschijnlijk een verschuiving plaatsvinden. Van een nog onbekende overwinning op de tijd is de vormgeving van onze nauwelijks nog voorstelbare toekomst te verwachten. Om deze hoop iets tastbaarder te maken, wil ik het reeds bekende deel van het mysterie nauwkeuriger formuleren, zodat hetgeen nog bekend moet worden eerder kan komen.
Het kruis van de mens van vlees en bloed, geslacht en tijd, rust mannen en zonen uit met het gevoel voor ruimteverovering, dochters en moeders met de zorg voor de gedisciplineerde lange tijden van decennia en generaties. Dat de eigenaars van de aarde en de veroveraars van de innerlijke gedachtenwereld mannen zijn, is voor ons even vanzelfsprekend als dat zeden en kunst, discipline en mode onder de hoede van vrouwen vallen.
Maar dat is allemaal nog algemeen bekend. In onze tijd is bovendien de menselijke ziel in haar eenheid verschenen en heeft zij iedereen die uit een vrouw geboren is meer gevormd dan zijn louter eenzijdige geslacht of leeftijd zouden kunnen bewerkstelligen. Jezus heeft de bruidskwaliteit van de ziel, van elke ziel, en zijn apostelen hebben de moederlijkheid van de kerk, van elke kerk, tot gemeengoed gemaakt en zij beiden samen hebben zo de spanwijdte van de oude Petrus tot het kind in de wieg voor ieder toegankelijk gemaakt.
Wat van deze geschiedenis vandaag de dag van blijvende betekenis is is het feit, dat het hele geheim van de vrouwelijke dubbele tijd, van wet en genade, aan de man is meegedeeld. Wie vandaag ook maar één lesuur met volle intensiteit meemaakt, verovert de moedertaal en de dochterziel. De trouw aan de oudste en de vrijheid voor het meest toekomstige staan vandaag open voor de man, sinds het geheim van het meer-dan-man-zijn in hem is in-gekruist. Als eerste christen en als laatste mens uit de oudheid heeft Jezus juist geleden onder de dubbele spanning van de tijd en haar uiteenvallen. Zijn heden bestond erin dat hij de hele tijd zowel de laatste Adam als de eerste christen was, beide tegelijk. Daarom wordt hij de Alfa en de Omega genoemd, de eerste en de laatste. [750]
Men kan zich echter afvragen of de volheid van het kruis van het bestaan, die hier aan de man is geschonken, ook al in dezelfde mate aan de vrouwen is geschonken. Niet dat ik denk aan een vrouwelijke verlosser, die vandaag de dag nodig zou zijn. Maar ernstige harten hebben niet zonder reden in deze richting verlangd en gezucht. We moeten slechts de ervaring van twee millennia serieus nemen om met stelligheid een nieuwe stap van ons geslacht te verwachten.
Daarvoor hoeven we alleen maar te bestuderen hoe de vrouwelijke kant, dat wil zeggen het dubbelpolige tijdsbesef, aan de man is in-gekruist. Jezus trad niet op als een meisje of als een oude vrouw. Zulke onzin zij verre van ons. Maar hij nam de oudste en de jongste mens zo serieus dat de kerk het oerbeeld van alle moeders werd en hijzelf de bruidsziel van zelfs de jongste dag. De betekenis van zijn levensdag in het bisschopsambt, het pausambt van de “pappos”, de grootvader, en in het algemene priesterschap, is gelegen in dit ‘oudste-zijn’ van elke man, nl. dat de moederlijke vorm, de matrix van de wet, eeuwig aanwezig is. Maar het betekent evenzeer dat de genadetijd, dat het aangename jaar van de Heer, dat de bruidegom van de ziel vandaag aanklopt. Het uitspannen van de tijd naar achteren en naar voren werkt genezend, waar het een man ook maar lukt de bruid en de moeder in zichzelf te verdragen en dragen.
Het volgende geldt alleen voor lezers die tot nu toe met instemming lezen. Als deze in-kruising de betekenis is van de vorming van het menselijk aangezicht tot op heden, dan is het duidelijk dat dit door overdrijving is gebeurd. Het was geen pretje om deze transformatie te ondergaan. De mannen moesten tot het uiterste worden gedreven voordat een Romeinse soldaat of senator zich op een dergelijke ommekeer inliet. Daarom kwam een imitatie van moeder of bruid niet in aanmerking. De pappos, priester, bisschop, is nog het best te vergelijken met de grootmoeder. Om de man zijn bruid zijn in te prenten, werd het kleine kind in de wieg zijn voorbeeld. Grootmoeder en zuigeling boden dus door overdrijving de hulp aan de man die nodig was om moeder en bruid in zich toe te laten. Zo kwamen uit twee generaties niet minder dan vier voort. De paus en het Christuskind zijn de overdrijvingen dankzij welke wij een menselijk tijdsbesef konden verwerven, ook al waren wij mannen. Aan de uiterste uiteinden van het leven verdwijnt onze seksuele verdeeldheid. En zo zijn de oude priester en de jongste zuigeling, als ze mij tegenwoordig zijn, een dubbele talisman. Als we zo de blik richten op het mysterie van het proces waardoor ons tijdperk ons volmaakt heeft gemaakt en ons als mensen staande heeft gehouden, dan kunnen we verder bouwen op dit inzicht.
Want vrouwen hebben natuurlijk ook de mannelijke kant van het kruis van de werkelijkheid voor ogen. Die wordt hun aangeboden, zodat ze mensen kunnen worden. Het kruis van de werkelijkheid toont zich vandaag de dag nog steeds ongelijkmatig, als we vragen: wat maakte de man het binnentreden in het moeder-bruidachtige mogelijk? Het antwoord ligt open voor ons in de geschiedenis. Maar aan de vooravond van het jaar 2000 rijst de tegenvraag: wat zou aan de vrouw de vrijer- en man-as ter beschikking kunnen stellen? De natuurlijke mannen, vrijers en bezitters, zoals we ze in het eerste deel hebben gekarakteriseerd [751], hebben dankzij de moederkerk en het Christuskind vandaag de dag toegang gekregen tot de tijd vóór hun geboorte en de tijd na hun dood. Het door psychoanalytici zo benadrukte verlangen om terug te dringen tot vóór mijn ontstaan en vooruit te gaan tot na mijn dood, is aan de man al lang gelukt. Hij rekent de tijd immers vanaf de eerste Adam tot de laatste dag. Zo behoort hij nooit alleen tot de twee generaties die zich lichamelijk aan hem voordoen, hetzij als zoon, hetzij als vader. Nee, we strekken ons allemaal uit over een vorige generatie en een volgende generatie: beide reiken terug tot vóór de twee levende en elkaar overlappende generaties, en ze reiken tot in de toekomst.
Maar dezelfde overdrijving is de vrouwelijke wezens nog niet ten deel gevallen. En wie nadenkt over het in het eerste deel ontdekte verschil tussen de vrouwelijke en mannelijke levensperioden – de man eerst echtgenoot, dan vader, de vrouw eerst moeder, dan echtgenote –, zal zonder vooroordelen iets nieuws verwachten. En ik lees aan het kruis der werkelijkheid af dat het proces analoog gaat verlopen aan dat van de mannen. De Heer en de apostelen hebben het aan de mannen geschonken dat zij hun oorsprong in de wet en hun bestemming in de genade vinden. Zo werden zij niet vrouwelijk gemaakt, maar werd het geheim dat in de vrouwelijke wezens verborgen ligt, namelijk de tijd, aan hen geopenbaard. Hoe verwerven vrouwen de geheimen die in de man verborgen zijn? De geheimen van de ruimtes zijn verborgen in de mannen. Zij creëren de innerlijke wereld van ideeën en gedachten en dringen door in de eindeloze ruimte van de fysieke wereld. Natuurkundigen en metafysici zijn de mannen en vrijers, de onderzoekers en denkers, de vaders en zonen, die in techniek en filosofie de natuur en de samenleving plannen.
Als het erom zou gaan vrouwen te vermannelijken, dan zouden een gymnasiumopleiding en een technische opleiding, stemrecht en het uniform van de mannen voor hen voldoende zijn. De nihilisten zijn tot deze kortzichtigheid vervallen omdat ze zich niet bewust waren van de noodzakelijke transformatie. Als een vrouw het geheim van de mannen wil verwerven, is ze van harte welkom. Maar als ze dat verwerft door de man na te bootsen, vergeet ze dat de man in twee fasen leeft en dat de vrijer en de man als een polariteit verstaan moeten worden. Vrouwen gaan ten onder als ze zich rechtstreeks op de vrijer of de man richten. Hoe wordt de vrijer tot man? Door een vrouw die hem verhoort. Er zijn dus twee nodig voordat Don Juan plaats maakt voor koning Filips. Maar omdat vrouwen moeten meegaan in dit veranderingsvermogen dat ons mannen afwisselend tot vrijers en tot bezitters maakt, moeten ze hun vizier hoger en dieper richten dan op de mannen zelf, zoals ze voor hun ogen rondlopen. Elke man kan afwisselen tussen vrijer en bezitter, kerkelijk dogma en christelijke vrijheid, tussen hoogwaardigheidsbekleder en martelaar. Dus moet dat ook met de vrouw gebeuren, anders mist ze haar doel.
Maar wat is innerlijker dan het idee of de gedachte? Wat is even meer innerlijk – vergeleken met de gedachte – als de moederkerk ouder is [752] dan de moeder? Wat is uiterlijker dan de macht, even uiterlijk als het Christuskind jonger is dan de bruid? Wie iets innerlijkers dan de gedachte vermoedt en wie iets uiterlijkers dan de macht begrijpt, voor diegene gaat de poort van het derde millennium open. De dwaasheden van ons geslacht hebben medicijnen nodig. De feministen hebben meisjes eerst maar eens gelijkgesteld aan mannen. Dat is iets voorlopigs. Op deze manier stuit men niet op de ‘ziel-as’ van de man, omdat de dualiteit van vrijer tot bezitter de echte mannelijkheid vertegenwoordigt. Aangezien de man vurig leeft door onstabiel heen-en-weer te gaan tussen deze twee vormen van zijn innerlijk, is het voor de vrouw noodzakelijk ter wille van haar volledige menselijkheid, even zo vurig te leven dat zij zich werven én bezitten eigen maakt.
Noodzakelijk? Ja, waarom noodzakelijk? Daarover moet nog iets worden gezegd, zodat we niet willekeurig iets lijken te verzinnen. Het huishoudelijk werk van vrouwen wordt tegenwoordig niet meer thuis gedaan. De industrie is een gigantische werkplaats, een economie die alle individuele huishoudens opslokt. De vrouw moet mens worden, omdat ze in de wereld is beland en daar nu als een man moet werken. Dat kan ze niet. Ze moet dus mens worden in dezelfde volledigheid als de missionaris en de dichter al eerder moesten en zoals elke echte vrouw natuurlijk ook altijd al is geworden. Net zoals het gastrecht van de wilden al vanaf de eerste dag een erfelijke deugd van ons geslacht belichaamde en de huidige eenheid van het geslacht al in het bestaan van elke gastheer praktisch werd geloofd, zo is ook onze verwachting van een vrouwelijke toe-eigening van de mannelijke transformatie al lang beloofd en al lang in praktijk gebracht.
De dochter van de mens moet innerlijker worden dan het innerlijk van de gedachtenwereld, uiterlijker dan de analyse van de buitenwereld, zodat haar studies en haar typen op de typemachine haar niet beschadigen. Het gaat dus om die tweede potentie die we aan het werk zagen in de moederkerk en de bruidsziel. Daarmee is het uitgesloten om het innerlijke naar het uiterlijke of het uiterlijke naar het innerlijke over te brengen. Het verlangen van Goethe: “In het innerlijk van de natuur dringt geen scheppende geest door”, is geen probleem. De natuur is buiten, en de vrouwen kunnen daar niets aan veranderen. Ook kan het innerlijke gedachtegeheel niet naar buiten worden getrokken, en de vrouwen zijn geen stap verder als ze zich deze ideeën van de filosofen eigen maken. Macht blijft buiten. Gedachten blijven binnen. En ook als duizend vrouwen zich alle filosofische systemen eigen maken, hebben ze die toch niet van binnenuit voortgebracht, maar zijn ze er van buitenaf meester van geworden. “Uit het hoofd leren”, zegt de taal dan. Dat helpt niemand. De natuur is nu eenmaal buiten, daarom heet ze natuur; de filosofie is nu eenmaal binnen, daarom heet ze filosofie.
Maar er is inderdaad iets innerlijkers dan de ingeziene filosofie, en er is iets uiterlijkers dan de aanschouwde natuur. Alleen daar ligt gelijkheid in het verschiet, en het aanzien die het algemene priesterschap en het kerstverhaal de mensen geven. Daar worden kruisdragers van dezelfde historische [753] werkingskracht mogelijk. Die tweede werkingskracht is die kracht die tussen binnen en buiten de wissel kan omzetten. Wij zijn schepselen van de Vader, medescheppers met de Zoon. Maar wanneer we het ene moeten incarneren en wanneer het andere, dat zegt alleen de Heilige Geest ons. Naar de juiste tijd voor die werkingskracht ziet de vrouw uit.
Echtgenotes en geliefden, naar wie mogen zij luisteren? Misschien naar diegene die Hölderlin de broer van de Heer noemde? Toen de mannen de kerk gingen binnentreden, was de kerk niet God. Zij was bruid en moeder. Ook de broer van de Heer is niet de Heer, maar slechts zijn broer. Hij is en blijft de kleinere God. Maar zou het niet kunnen dat door hem het geheim van het mannelijke geslacht de vrouwelijke ziel kan binnendringen en in haar opgroeit? De stervend verscheurde God en de in zijn dronken ledematen terugdeinzende God, de gever van het leven en het slachtoffer, zou het kunnen dat hij als de broer van degene die slaaf werd, servus servorum, om God te worden uitziet naar de nieuwe vrouwen die de wereld gaan betreden?
Homerus heeft voor ons voor een van zijn heldinnen de naam “Antiope” gereserveerd, “zij die de God aanziet”. Dat was ook de erenaam van de koningin van de farao, “zij die op Seth en Horus ziet”, dus naar de twee godengestalten door wie de farao heen gaat.
Elke god uit de oudheid had een dubbel gezicht. Omdat het gevaar dreigt dat de maatschappelijke orde de blik van de vrouwelijke wezens ten onrechte op de helft van de man en zijn gespletenheid richt, wagen we het erop de vrouw als Antiope aan te spreken; ‘zij die de man in twee gedaanten moet aanschouwen’.
Het antwoord dat Antiope aan de nihilist geeft, de vrouw aan de slechts mannelijke man, opdat hij moge leven, is de dualiteit! Antiope moge haar geliefde als dier en als god zien. Want zij hoorde hem en zijn stem, en zij verhoort hem en zijn verlangen. Zo wordt hij innerlijker en uiterlijker. De nihilist vindt daar zijn eindpunt waar hij zowel gehoord als verhoord wordt. Want daar versmelt het Janus-karakter van zijn geest en zijn lichaam; wanneer aan beiden recht gedaan wordt, bereiken beiden hun limiet! In hun plaats treedt het gezonde schepsel.
Maar helaas, Antiope is nog niet tot leven gekomen. Nog steeds is de vermanning van vrouwen onder de last van de industriële arbeidsverdeling het ergste gevolg van onze zogenaamde beheersing van de natuur. De meisjes en vrouwen die uit de huishoudens worden weggezogen, bevriezen in de uitgestrektheid van de aan getallen onderworpen wereld.
Het enthousiasme is hun vreemd geworden; want zoals ze dat gewend waren, in het gebed van de vader en in de stormachtige ideeën van hun broers, als kerk of als staat, komen ze in de metro’s en bussen zulk enthousiasme niet tegen. Daar worden ze aangestaard en niet bezongen. Daar worden ze aangesproken, maar er wordt hen niets toevertrouwd. Een vader vertrouwde echter zwijgend zijn dochter de transformatie van zijn diepste wezen toe. En via de vader [754] van de vrouw verliep de spirituele overerving van grootvader op kleinzoon het veiligst, want het minst opvallend.
Trouwt het opgejaagde wild, de maatschappelijk werkster, de typiste, vandaag de dag, dan neemt ze de man in beslag en scheidt hem van zijn metgezellen die er dezelfde waanwerkelijkheid op nahouden als hij. Op de bruiloft ziet hij zijn geestelijke metgezellen vaak voor het laatst. Deze nieuwe dochters van de wereld zijn op een nieuwe manier jaloers. Geen lichamelijke ontrouw is voor hen ook maar half zo bedreigend als een geestelijke relatie van hun echtgenoot. Omdat ze de geest alleen hebben leren kennen als de mannelijke geest van de jager of als de schoolgeest van de examens, verwachten ze van zo’n pre-huwelijkse geestelijke band van hun man niets heilzaams. Ze hebben noch de bedoeling, noch de wens, noch de verwachting dat deze geesten hun huwelijk ten goede zouden kunnen komen. Ze ontkennen het enthousiasme. Dat staat vandaag de dag gelijk aan het ontkennen van God.
De geestelijke jaloezie is dus in de plaats gekomen van de lichamelijke. In plaats van antiopisch is deze vrouwenrechtenbeweging alleen maar antithetisch. De dialectiek van de maatschappelijke wanorde is precies het tegenovergestelde van de dialoog in een maatschappelijke orde.
Juist de weinige gevallen waarin deze geestelijke jaloezie wordt overwonnen, omdat de geesten naar de Heilige Geest verwijzen, hoeft iemand met ervaring alleen maar te analyseren om te zien hoe ze tot uitzonderingen zijn geworden.
Als de bruiloftsgasten het nieuwe paar niet voor de laatste keer, maar voor de eerste keer zouden vieren, dan zou de bruiloft weer een hoogtepunt worden, namelijk het begin van een nieuw bondgenootschap. Pas dan zullen huwelijken weer zijn wat ze moeten zijn in onderscheiding van loutere geslachtsgemeenschap: stichtingen van stammen, taalcreaties, dialecten van de ene taal van het menselijk geslacht. Want uit elk huwelijk zou de taal net zo nieuw voortkomen als de pasgeborene. En zonder wedergeboorte sterft de taal. Hele volkeren kunnen gewoon hun moedertaal verliezen zoals Chenchus in Haiderabad, waar ik van verteld heb.
De kracht om te spreken is aan het wegsterven uit de lichamen van hen die in de wereld arbeid verrichten. De ouders spreken immers niet langer met overtuiging tot hun lichamelijke nakomelingen. Maar taal moet worden overgedragen, net zo goed als het zaad. Het derde millennium zal worstelen om een thuis te vinden voor de kiemen van de taal. Toen de natuurkundigen ons allemaal transformeerden tot lijken in de wereld, schonden ze de baarmoeder waarin taal in elke generatie herboren wordt. De stromen van het paradijs: gebed, gezang, wet, gedachte, verloren hun menselijke thuis in de lichtboog tussen de kinderen en ouders van het huis. En als afgehakte twijgen verdorren ze allemaal, deze getuigen van ons eeuwige leven.
De overlevenden van vandaag praten veel over overleven, survival. Dat bestaat niet. Het leven gaat nooit in een rechte lijn verder; het leven moet altijd door een periode van verstarrende nagloed heen voordat het herboren wordt. De foute, doodbrengende houding van de levenden is juist te vinden waar te veel over overleven wordt gesproken. Juist om het naakte leven te redden, moet het eerst met overtuiging voortgebracht worden. [755] En daarvoor moet verheven taalgebruik een ongehoorde en ongekende indruk maken op gelovige geesten. Een met overtuiging voortgebracht leven is de enige manier om te overleven.
Antiope – die op dier en god ziet – moet daarom mogen geloven dat de mannen met wie ze zal leven de God zullen vernemen. Dan zal ze niet jaloers zijn. Griekse mythen geven graag aan de enthousiasten twee vaders, zoals bij Amphitryon, Zeus en Heracles. De komedie van de tijden van ongeloof heeft met genoegen de spot gedreven met deze dualistische vaders. En langs dit pad van twee vaders zal de overtuiging nauwelijks opnieuw in onze huwelijksbanden worden geïntroduceerd. Het lijkt komisch; de wereldproducten van vandaag begrijpen niet hoe waar dit dubbele enthousiasme is. Misschien is het minder komisch om over twee moeders te spreken? Horus – en ook Dionysus – hadden twee moeders, Isis en Nephthys, omdat Horus afwisselend als Seth en als Horus aan zijn koningin = zuster, verscheen. Ze zag een echtgenoot in twee gedaantes: als haar biologische broer en als haar geliefde echtgenoot. Onder deze dubbele indruk werd de geliefde zelf een duaal wezen; Demeter en Persephone zijn dezelfde godin in twee gedaanten, als moeder en maagd! Onze duale natuur is het goddelijke geheim van de seksualiteit. De liefde zal opnieuw in deze richting moeten zoeken, zodat de vrouw zichzelf dubbel kan ervaren als moeder, als geliefde en als dochter. Want zij heeft niet alleen ontvangen van een sterfelijke man; zij draagt zelf twee zielen in één borst. Zij is Isis en Nephthys! En als zij dat niet is, kan haar kind de moedertaal niet leren, en haar liefde laat het dus afweten juist wanneer namen liefde aan haar kinderen moeten worden meegedeeld in plaats van de loutere overdracht van de woorden. De idealistische splitsing van de liefdesgodin Venus in de hemelse vrouw en de oppervlakkige liefde betekent de ondergang van een ras. Maar het Januskarakter van Diana en Antiope, de dualiteit van een ziel die doordringt tot het innerlijke van het enthousiasme, en tot het uiterlijke van de wildheid, is het tegenovergestelde van een dergelijke splitsing. Terwijl atomen zich slechts splitsen, spant het levende wezen zich uit over zijn duale tijd, vooruit en achteruit kijkend, het innerlijk steeds meer internaliserend, Antiope, het uiterlijke steeds meer externaliserend, Diana die heerschappij voert over de wildernis. De drie-eenheid is iets van de hele mens; maar de dualiteit is de wet van de geslachten in ons. Apollo en Dionysus, Diana en Antiope, kunnen als een samenvatting en voorlopige titel boven het verzegelde hoofdstuk van onze toekomst worden geplaatst.
Naast de Tao, het draaglijke, hebben we dus behoefte aan het tijdelijke. De romantische Johannes-nachten, de uitzinnige liefdespassies van Roland, zullen in het derde millennium het louter tijdelijke wijding moeten geven. Want in de samenleving bestaat alleen de tijdelijke gestalte. [756]
Kerken en staten duren bovenmenselijk lang, en streven naar bovenmenselijke duur. Wij moeten van alle eeuwigheden afzien. Het vrijgezellenfeest van de nihilist kan de kracht van de liefde alleen in beweging zetten ten behoeve van tijdelijke verbintenissen.
Vriendschappen zijn altijd, zoals bij Gilgamesj, bij David, bij Achilles, in de duur van hun vriendschap verkort door onze sterfelijkheid. Alle maatschappelijke verbanden zijn dienovereenkomstig ook vergankelijk. Kan één enkele lezer mij geloven dat de wijding van een decennium net zo liefdevol kan zijn als het stichten van een klooster voor duizend jaar? Aan deze lezer alleen zou de betekenis van dit boek onthuld worden. De transformatie van liefde in een nieuwe, zeer vergankelijke gestalte is de inhoud van haar meest mysterieuze en, juist daarom, haar het laatst geopenbaarde aeon.
Vrouwelijke lezers zullen het sacrament van de vergankelijkheid gemakkelijker begrijpen dan mannelijke lezers. En het zal van de vrouwelijke lezers afhangen of ook broers en zussen gezusterlijk naast nonnen en koninginnen kunnen staan.
Waar mannen vooruit springen, gelokt naar nieuwe kusten, verwerpen ze het verleden en wissen ze hun sporen uit. Vooruitgang verschijnt voor de man als een breuk. Aftakking verschijnt als uiteen gaan. De vrijers, zoals het eerste deel aantoonde, zijn weliswaar broederlijk tegenover elkaar. Maar hun Helena leidt tot de Trojaanse Oorlog.
Of de bruid, om wie geworven wordt, de zuster van de vriend, ook zusterlijk kan blijven, hangt af van de structuur van het ene huishouden, waarin alle dochters van het huishouden vandaag de dag worden opgenomen. Omdat alle materiële energieën leiden tot één economie, worden alle dochters tot dochters van één vaderhuis. Ze zouden te gronde gaan, als aftakking en uiteen gaan ook voor hen hetzelfde zouden blijven betekenen.
Het uitzonderlijke woord “Geschwister” (broers en zussen) is niet afgeleid van het woord “broeder” (Gebrüder); “broeders” is geen belangrijk woord. “Zuster” was de inspiratie voor “Geschwister”. Maar het heeft geen halt gehouden bij de spinsters, maar nam ook de mannen in zich op. Overigens bestaat dit woord kennelijk alleen in het Duits. Zo lijkt “vanzelfsprekend” deze overstijging van de gescheiden seksen onmogelijk; “Geschwister” zijn niet natuurlijk. Liefde is jaloers en uniek. Het is selectie. Daarom moet het alle anderen afstoten met de kreet: “Deze, en niemand anders.” Nog altijd lijkt juist deze gezusterlijkheid zelfs op het laatste moment onmogelijk.
Maar het onmogelijke moet geloofd worden. In 1938 stak Henry Copley Greene uit Boston twee keer de Pyreneeën over om een jonge vrouw uit Barcelona te redden die bedreigd werd door de burgeroorlog; hij gaf zijn rapport de titel: “Credo, quia impossibile.” We zijn nooit per definitie “Geschwister”. Daarom kent de toekomst van de maatschappij haar verschrikkelijke afgronden, haar verschrikkelijke offers. Elke uitkomst is verborgen. En daarom loont het zich, zelfs in deze eindtijd van ons ras, om te geloven in de volheid der tijden en kerk, staat en maatschappij te helpen hun vervulling te bereiken. “Niemand kan de mensheid verlossen van haar lijden. Maar veel zal vergeven worden aan hem die haar nieuwe moed geeft om haar lijden te dragen” (Selma Lagerlöf).
Vertaling: Otto Kroesen
Dit is een vertaling van “Antiope oder die Binität”: een gedeelte van Soziologie 2.